10 + 2 vragen aan Leo van Doeselaar

Leo van Doeselaar is een veel gevraagd organist, pianist en fortepianist. Naast zijn ‘Professur’ aan de Universität der Künste in Berlijn bouwde hij als organist een grote concertpraktijk op in binnen-en buitenland. Hij mag zich vaste bespeler noemen van een aantal beroemde orgels. Sinds begin dit jaar is hij, samen met collega Erwin Wiersinga, titulair organist van de Martinikerk in Groningen. Orgelnieuws.nl stelde 10 + 2 vragen aan deze veelzijdige musicus.

Text Example

advertentie



Je instrumentarium: het Maarschalkerweerd-orgel van het Concertgebouw Amsterdam, een vroeg-barok stadsorgel en een romantisch Engels Hill-orgel in de Pieterskerk te Leiden en nu ook nog het Schnitger-orgel van de Martinikerk te Groningen. Je bent een bevoorrecht mens… Tja, we zijn toch benieuwd naar het orgel van je voorkeur!
Het bijzondere van deze vijf – ik wil het prachtig gerestaureerde Le Picard-koororgel in de Martini niet buiten beschouwing laten! – instrumenten is dat ze elk voor zich zeer karakteristiek zijn en in de letterlijke zin uniek. Ook bestrijken ze enkele eeuwen en zeer verscheidene cultuurlandschappen. Laat ik voorop stellen dat ik me zeer geprivilegieerd voel zo regelmatig met deze orgels om te mogen gaan. Ik bespeel ze dan ook allemaal met het grootste genoegen. In het besef dat ik er zo makkelijk niet af kom wil ik er dan wel twee uitnemen die objectief gezien een heel bijzondere plaats in het Europese orgelbestand innemen: het (voor het grootste deel) van Hagerbeer-orgel in de Pieterskerk en het grote orgel in de Martini, waar naast vijftiende- en zestiende-eeuws pijpwerk de invloeden van vader en zoon Schnitger en Jürgen Ahrend het meest bepalend zijn.

Bij het van Hagerbeer-orgel ben ik sinds mijn aanstelling in 1998 echt van bepaalde registers en registercombinaties gaan houden en van het Martini-orgel hield ik (zoals zo vele orgelliefhebbers en collega’s) altijd al, maar sinds mijn activiteiten daar behoorlijk zijn toegenomen is die liefde er eerlijk gezegd niet minder op geworden…

Je hebt orgels van zeer uiteenlopend karakter onder handen. In welke richting moet de orgelbouw van vandaag zich bewegen?
Wat mij betreft ‘moet’ er niets. Als je de laatste decennia bekijkt zijn bouw en restauratie van orgels in Nederland even onvoorspelbaar als divers. Dat onvoorspelbare kan soms leuk zijn, soms minder, al naar gelang je opvatting. Maar de diversiteit is altijd een groot goed geweest in de Nederlandse samenleving en dus juich ik die ik die in principe ook toe in orgelbouw en orgelrestauratie. Zolang kwaliteit en stijlgevoel maar de boventoon voeren. We hebben in Nederland een uitermate divers en met geen enkel ander land te vergelijken orgelbestand opgebouwd. Algemeen kun je stellen dat deze verscheidenheid nog steeds hoog in het vaandel gehouden wordt. Je moet er toch niet aan denken dat we, net als in de tweede helft van de twintigste eeuw in Duitsland en eigenlijk nog steeds in een land als Denemarken, ooit te maken zullen krijgen met louter naar één model getransformeerde instrumenten.

Er is nu in Nederland, mede om financiële redenen, momenteel eerder een hang naar behoud van een bestaande situatie die de ontwikkeling van een instrument tot soms op bijna de huidige dag laat zien. De ene keer pakt dat wat mij betreft beter uit dan de andere keer. Mijn persoonlijke mening staat er volledig buiten, maar ik vind het interessant en leuk dat een behoud-restauratie in de Leidse Marekerk en een reconstructie-restauratie van het Hinsz-orgel in Harlingen bijna tegelijkertijd gedaan kunnen worden.

Je bent opgeleid door – onder anderen – Albert de Klerk. Wat heb je aan hem te danken?
Veel, heel veel. Hij leidde niet alleen op tot organist, maar tot een allround musicus die spelenderwijs de dwarsverbanden in de hele muziekgeschiedenis leert ontdekken en leert zien. Hij leerde je luisteren, instrumenteren (registreren) en muziek maken. Daarbij had hij een uitzonderlijk brede repertoirekennis en goede smaak. Hij was één van de eerste Nederlandse organisten die oud-Spaanse, oud-Portugese en oud-Italiaanse muziek op zijn repertoire nam en ook aan zijn leerlingen doorgaf. De Roccoco en vroeg-Romantiek hadden ook zijn speciale aandacht, van de zonen van Bach tot Padre Soler, van Abbé Vogler tot Boëly. Vanzelfsprekend realiseer je die wijde blik en het natuurlijke musiceren nog meer na de studie. Zijn grote liefde voor de muziek en natuurlijke muzikaliteit inspireerden echter vanaf dag één, in mijn geval vanaf eind augustus 1973! Vanaf dag één tot de Prix in juni 1979 had ik les op het Haarlemse Bavo-orgel, waarmee ik vanzelfsprekend net als andere medestudenten een bijzondere band heb ontwikkeld. Daarnaast één keer in de Josephkerk en één keer bij hem thuis, waar de enige improvisatieles in mijn leven mocht plaatsvinden.

Albert de Klerk kweekte oleanders. Heeft Leo van Doeselaar met een zo druk bezet muzikaal leven nog tijd voor hobby’s?
Overigens is ‘oleandervaas’ een anagram van mijn achternaam! Ik weet nog dat wij hem als oud-leerlingen bij zijn afscheid een prachtige, professionele boomsnoeischaar cadeau deden. Ik moest daar wel aan denken toen ik vorig jaar voor het eerst van mijn leven zo’n soort apparaat in mijn handen had en met veel plezier en net zoveel amateurisme enkele takken te lijf ging. Ik moet toegeven dat er bij mij niet veel tijd voor andere dingen overblijft en hobby’s als reizen, lezen, lekker eten, Italië in alle facetten en een mooie wijn op z’n tijd dienen zich eigenlijk binnen dit prachtige werk gelukkig al vaak aan. Laat ik het zo formuleren: een vlinderverzameling zit er nog even niet in, hoewel ik Nabokov graag lees.

 

Organisten lijken soms wel eens op discuterende theologen

 

Om oude muziek verantwoord te vertolken, moet je historisch verantwoord spelen: bronnen onderzoeken, het juiste instrument bespelen, et cetera. Eens?
In principe wel zo veel mogelijk, maar een en ander moet wel hand in hand gaan met ‘gezond’ musiceren. Het is naar mijn idee heel belangrijk veel verschillend repertoire op veel verschillende orgeltypes in verschillende akoestieken te spelen en liefst ook in veelsoortige combinaties met andere musici om een muzikale intuïtie (verder) te ontwikkelen die vaak een veel betere scheidsrechter blijkt te zijn dan welk tractaat dan ook. Waarbij ik me haast te zeggen dat gezond bronnenonderzoek noodzakelijk, leuk en leerzaam is. Zeker met een zo veelzijdig historisch orgelbestand als momenteel in Nederland is grote en brede kennis van historische uitvoeringspraktijk noodzakelijk om tot muzikaal zo verantwoord mogelijke en overtuigende interpretaties te komen. Een groot probleem hierbij vind ik vaak wel te veel door het verstand gekozen interpretaties op grond van bepaalde ‘letteren der wet’. Organisten lijken daar soms wel eens op discuterende theologen.

Je bent door André Isoir opgeleid in het Franse repertoire. Niet echt een man van de authentieke beweging?
Daar ben ik het eigenlijk niet mee eens: ik vind Isoir eigenlijk juist een heel ‘authentiek’ mens en organist, in de ware zin van het woord. De laatste decennia zijn er door de voorlopers van de vaak zo genoemde ‘authentieke muziekbeweging’ al zoveel bezwaren tegen deze benaming op adequate wijze geuit dat ik nu niet ga proberen dat te herformuleren, maar graag volsta met een kleine kijk in Isoirs keuken. Hij vertelde mij dat hem vanaf het begin de muzikale benadering van Dupré en Falcinelli ten aanzien van de Franse Klassieken, Bach en Franck tegenstond. Hij voelde zich juist zeer veel meer aangetrokken door de zoveel vrijere Franck-interpretaties van de school Gigout-Marchal. Hij moest echter naar het enige ‘echte’ Conservatoire National Supérieur in Parijs en was blij dat al gauw naast Falcinelli de toen jonge Michel Chapuis werd aangesteld. Isoir was daarna een soort pionier op het gebied van de oud-Franse orgelmuziek en bestudeerde deze materie (inclusief instrumenten!) zeer intensief en heeft daar heel erg veel weet van, ook van vele bronnen die hij toen nog persoonlijk moest aanboren. Vanzelfsprekend speelde hij deze muziek weer anders dan jongere organisten die weer nieuwe interpretatiebronnen aanboorden en andere technieken leerden beheersen, maar het was zeer oorspronkelijk, eigen en gewetensvol wat hij deed. En daarnaast ook zeer muzikaal, waarbij alles à la française in het algemeen ietsje sneller werd gespeeld dan de meeste Noordelingen als ideaal bestempelen. Hij bouwde ooit een kistorgel helemaal zelf en ook een Flötenuhr naar model van Père Engramelle. Ook de muziek voor die cilinder schreef hij zelf. De versieringsuitvoeringspraktijk had daarbij zijn speciale aandacht. Ik heb heel veel geleerd van deze pionierende volbloed musicien!

Je hebt al eens Bachs Clavierübung III opgenomen in Zutphen. Kunnen we van jou een Bach-serie op cd verwachten?
Ik prijs me gelukkig dat ik momenteel aan twee Bach-integrales mag meedoen. Beide niet op cd en beide in inspirerende samenwerking met andere organisten. Het ene project is het grote All-of-Bach-project van de Nederlandse Bachvereniging, waarbij alle werken van Bach binnen tien jaar in beeld en geluid worden opgenomen en wekelijks op vrijdag een nieuw BWV-nummer op de website allofbach.com te zien en te horen is. De orgelmuziek wordt door verschillende organisten op met name Nederlandse historische orgels gespeeld. Er gaat een enkele maal gebruik gemaakt worden van een kopie of reconstructie (bijvoorbeeld Hamburg en Dordrecht) en ook worden er enkele historische orgels in Duitsland gebruikt in dit project.

De andere integrale speelt zich af in de Martinikerk in Groningen, waar ik samen met collega-titularis Erwin Wiersinga het volledige orgeloeuvre van Johann Sebastian Bach in 2021 gespeeld hoop te hebben.

Je werkt mee aan wetenschappelijke Sweelinck-projecten, je hebt eer ingelegd met Liszt in het Concertgebouw (een 10 in Luister), je speelt een bekroonde Scheidemann op het Hagerbeer-orgel en Mendelssohn op het Hill-orgel in Leiden, een complete Franck in het Orgelpark te Amsterdam en je speelt ook nog graag hedendaagse muziek. Is de allrounder terug in de orgelwereld?
Er is inderdaad een tijd geweest dat er etiketten geplakt konden worden, niet alleen per instrument of discipline, maar ook nog eens per muzikale periode in de muziekgeschiedenis. De maatschappijontwikkelingen ten aanzien van de klassieke muziek hebben deze etikettering momenteel bijna onmogelijk gemaakt. Eigenlijk maar goed ook, want al te vaak had het naar mijn mening ook wel met De Kleren van de Keizer te maken. Ik moet wel toegeven dat er tegenwoordig van een zichzelf serieus te nemen organist heel wat gevraagd wordt: je moet je op meerdere terreinen tegelijkertijd kunnen specialiseren. Gelukkig kunnen we nu in boek en schrift gebruik maken van het vele muziekwetenschappelijke werk dat de laatste decennia gedaan is en nu toegankelijk en relatief gemakkelijk bereikbaar gemaakt is. Ik denk dat je zeker niet direct een specialist genoemd mag worden als je één artikel of cd vervaardigd hebt en je alleen maar de orgelmuziek van die ene componist of kleine stijlperiode hebt bestudeerd. Als je je bijvoorbeeld met Scheidemann bezighoudt, is het van groot belang zijn ontwikkeling als klaviercomponist te volgen, te weten van muziek van zijn directe voorgangers en tijdgenoten, kennis te nemen van uitvoeringspraktijk van en rond Scheidemann en te weten op welke orgels hij speelde. Liefst ook vocale en andere instrumentale werken van de componist leren kennen, wat helaas in zijn geval net even niet lukt: hopelijk komt er daar nog ooit eens iets boven water.

Een dergelijke houding loopt parallel met de verantwoorde wijze waarop de laatste decennia in ons land orgels geadviseerd en gerestaureerd worden. Het zou zomaar kunnen dat deze nu nog vanzelfsprekende mentaliteit aan een kleine vervlakking of aan effectbejag gaat worden blootgesteld. Ik hoop het natuurlijk niet, maar ieder tijdperk heeft zo zijn karakteristieken; dat leert de geschiedenis.

Terug naar de oorspronkelijke vraag: ik bespeur met vreugde bij vele gewaardeerde collega’s deze verdieping in verschillende stijlen. Maar eigenlijk is de voorafgaande periode een uitzondering in de muziekgeschiedenis. Tot voor ruim zeventig jaar terug was het bijvoorbeeld heel gewoon twee totaal verschillende hoofdvakstudies te doen (piano en viool….). Niet alleen Bach, Mozart waren naast klaviervirtuoos ook violist.

Daarnaast werd vanzelfsprekend ook nog geïmproviseerd, gecomponeerd, lesgegeven en muzikaal leiding gegeven aan ensembles in verschillende grootte. Je ziet het in ons land nog met de generatie Anthon van der Horst en daarna met zijn leerling Albert de Klerk. Ze bespeelden dan weliswaar geen strijkinstrument meer, maar waren geschoold dirigent, pianist, organist en componist. En daarnaast conservatoriumdocent en bevlogen improvisator. Daarbij vergeleken voel ik me als organist-pianist-conservatoriumdocent maar een kleine jongen.

 

Over de Suite Gothique en Guilmant Sonate 1: ik kreeg bij beide al na twee keer luisteren een sleets gevoel

 

De pianist Alfred Brendel zou liever sterven dan het pianoconcert van Reger te spelen. Heb jij zulke sterke antipathieën?
Maar welzeker, hoewel ik probeer voor alle stijlen open te staan en de oren altijd maar weer open te houden voor kwaliteit. Dat heeft in ieder geval opgeleverd dat ik ook goede hardrock heb weten te waarderen en daarnaast bepaalde elektronische muziek of goede seriële muziek. Ik heb in het algemeen meer problemen met stijl van interpreteren, vooral met letterlijk stijlloze interpretaties en met angstig neutrale interpretaties. Naast een paar geheime persoonlijke muzikale antipathieën wil ik er wel eentje verklappen: muziek van Philipp Glass en in iets mindere mate van Simeon ten Holt. Gek genoeg vind ik sommige fantasievolle ‘minimal music’ juist wel zeer enerverend, zoals werken van Reich, Riley, Ligeti en de fantastische orgelwerken Litanie en Sequens van Jan Welmers.

Vooruit, nog twee kleine antipathietjes dan: de Suite Gothique van Boëlmann (zijn Cellosonate en Orgelfantasie vind ik prachtig!) en de eerste Sonate van Guilmant (de 8e is heel mooi!) kunnen mij op één of andere manier veel minder bekoren dan vele gewaardeerde collega’s en orgelliefhebbers dat kunnen. Maar waarom? Ik kreeg bij beide al na twee keer luisteren een sleets gevoel. Het is niet tot doorspelen gekomen……

Je bent ook nog eens pianist. Je hebt onder andere gestudeerd bij Malcolm Bilson. Kom je nog aan de piano(forte) toe? Welke invloed heeft jouw pianospel op je orgelspel?
Heel lang is bij mijn concerten en opnamen het aandeel (forte)piano en orgel in evenwicht geweest, maar de laatste jaren is het evenwicht duidelijk meer verschoven naar het orgel, zowel solo als continuo. Samen met mijn vrouw Wyneke Jordans speel ik wel zeer regelmatig vierhandige recitals op – in toenemende mate – fortepiano. Aanstaande seizoen staan daarnaast ook Schubertiades met Johannette Zomer op het programma en een cd-opname met vierhandige werken van Schumann op MDG (op een prachtige Erard uit 1839). Op beide projecten verheug ik me zeer.

Met name de fortepiano zou ik als mijn tweede ‘muzikale liefde’ willen betitelen en een zekere muzikale polygamie kan mij dan ook niet ontzegd worden. Ik merk dat zowel verschillende stijlen als verschillende instrumenten mij steeds weer extra inspireren. Het vele orgelspelen doet mij op de (forte)piano de noodzaak van inbreng van timing, agogiek en articulatie voelen en bij het orgelspelen ben ik juist in toenemende mate geneigd steeds weer per stem dynamisch te denken, misschien zelfs bij polyfone muziek nog meer. Vanzelfsprekend een ander soort dynamiek dan de romantische overgangsdynamiek, maar ik ben steeds meer tot de overtuiging gekomen dat er bijna geen statische orgeltonen bedoeld zijn in althans het tradionele orgelrepertoire. Ik heb verder gemerkt dat de pianotechniek niet alleen van voordeel is in het virtuozere romantische en moderne orgelrepertoire, maar ook gunstige bijwerkingen heeft voor snelle spanning en ontspanning in oudere muziek. Ik heb het gevoel dat toepassing van zeer snel afwisselende spanning en ontspanning in de verschillende vingers bij mij althans de aanpassing aan de zo verschillende mechanieken van zowel historische orgels als piano’s vergemakkelijkt. Vanzelfsprekend zijn er ook andere wegen die naar Rome leiden.

Ik ben het daarnaast met Wilhelm Kempff eens dat het legato in de orgelromantiek zeer behulpzaam is voor het verder ontwikkelen van mooi gebonden spel op de piano.

 

leo van doezelaar concertgebouw amsterdam
Leo van Doeselaar aan de speeltafel van het Maarschalkerweerd-orgel in het Amsterdamse Concertgebouw | © foto Eric Veenhuijzen

Je Top Vijf Orgelwerken …
Messe de la Pentecôte van Olivier Messiaen, An Wasserflüssen Babylon van Reincken, Symphonie Gothique en Romane (ik kan nooit kiezen) van Charles-Marie Widor, Prière en Grande Pièce Symphonique van César Franck (om de Trois Chorals kun je natuurlijk ook niet heen) en dan tot slot natuurlijk Johann Sebastian Bach, waar ik vanzelfsprekend ook niet met één werk kan volstaan. Laat ik de Partita ‘Sei gegrüsset’ noemen en de Preludio con fuga ex d BWV 538 (nu vooral bekend als Dorische Toccata en Fuga), een werk dat ik gek genoeg nog maar een aantal jaren speel en waarvan ik de fuga tot de markantste van Bach reken. Ik vind dat ik in dit rijtje vooral Buxtehude, Sweelinck en Scheidemann schromelijk tekort heb gedaan, maar ik ben al vrij omgegaan met de ‘vraag van vijf’.

Kun je ons iets vertellen over je onderwijs aan de Universität der Künste in Berlijn?
‘Iets’ is in dit geval heel moeilijk. Ik zal proberen enkele hoofdlijnen aan te geven. Ik werk in Berlijn samen met twee andere ‘orgelprofessoren’: Paolo Crivellaro en Wolfgang Seifen (improvisatie). Wij worden daarbij gesteund door enkele docenten, waaronder Erwin Wiersinga. Er zijn twee verschillende studies die wij begeleiden, te weten de Bachelor- en Masterstudies Kerkmuziek en de Bachelor- en Masterstudies Hoofdvak Orgel. Ook kan men in Berlijn (bij Seifen) Bachelor en Master Orgelimprovisatie als hoofdvak studeren. De studie Kerkmuziek in Berlijn is ongelofelijk gedegen en veelzijdig en volgens mij één van de arbeidsintensiefste muziekstudies ‘überhaupt’. Er is in Duitsland nog steeds goed uitzicht op een volledige kerkmuziekbaan, aan de ene kant vanwege een over heel Duitsland gerekend geringer aantal kerkmuziekstudenten en aan de andere kant een in deze jaren groot aantal te pensioneren babyboomers. Overigens is er in Berlijn geen teruggang in het aantal studenten. Het aantal kerkmuziekstudenten varieert al jaren tussen de twaalf en vijftien.

Vanzelfsprekend zijn het bijna alleen Duitsers en verrassend veel ‘Duitses’ die kerkmuziek studeren, terwijl hoofdvak orgel ‘genoten’ wordt door studenten van verschillende nationaliteiten, variërend van Koreaans, Chinees, Japans, Russisch, Zwitsers, Deens, Pools, Duits, Fins tot zelfs Nederlands. Het is heel boeiend dat enigszins onder één noemer te brengen, met zo veel mogelijk behoud van de eigen karakters.

Hoofdvakstudenten hebben anderhalf uur per week orgelles en kerkmuziekstudenten een uur. Momenteel zijn er twaalf hoofdvakstudenten, dus in totaal 27 orgelstudenten en -studentes. Wij resideren in een gebouw in West-Berlijn (vlakbij Zoologischer Garten) dat onlangs helemaal gerestaureerd is en waarvan ook vele originele elementen prachtig gereconstrueerd zijn naar de beginsituatie in 1903.

Alle studenten kunnen gebruik maken van drie kleine tot middelgrote tweeklaviers studie-instrumenten van Karl Schuke uit de 60-er en 70-er jaren en een onlangs gerestaureerd, zeer karakteristiek mechanisch kegellade-orgel uit 1894 van de Gebr. Dinse. Daarnaast staan ook de lesorgels ter beschikking: een groot drieklaviers ‘universeel’ Schuke-orgel (1960/1993), een Napolitaans orgelpositief van rond 1740 (in 2005 gerestaureerd door Lorenzini), een kopie door Hans van Rossum (2003) van een Boheems orgelpositief uit 1703 en een tweeklaviers ‘barokorgel’ van vooral Noord-Duitse snit van Rowan West (2006/2007). Daarnaast maken we zeer regelmatig bij studentenconcerten, examens en ook lessen gebruik van orgels in en om Berlijn (Marienkirche, Pauluskirche, Dom, Kaiser-Wilhelm-Gedächtniskirche, Amalienorgel Karlshorst, Paul-Gerhardt-Kirche (Flentrop 1966!), Pauluskirche in Zehlendorf (twee nieuwe orgels: Rowan West ‘Bach-orgel’ en Schuke (Frans symphonisch), Wagner-orgels in de Dom van Brandenburg, Angermünde en Wüsterhausen en af en toe zelfs het Scherer-orgel in Tangermünde.

De samenwerking met Paolo Crivellaro verloopt meer dan prettig en wij opereren zo veel mogelijk als collectief. Zo organiseren we gezamenlijke voorspeelavonden, wisselen we studenten uit en leiden we soms samen één student op. Eén van onze projecten was en is een privébibliotheek in ons gebouw (‘Burg’ genaamd, vanwege de uiterlijke overeenkomst met de Anton Pieck-achtig kasteeltjes uit die tijd). Wij verzamelen alle belangrijke uitgaven binnen het orgelrepertoire en streven veelzijdigheid na, maar vooral kwaliteit. Buxtehude in de Belotti-uitgave en Alain zowel in Leduc als Bärenreiter. We zijn ook geabonneerd op de nieuwe Bach-uitgave van Breitkopf, zodat de studenten zo veelzijdig en goed mogelijk geïnformeerd zijn en blijven.

 


 

Zie ook

Van Doeselaar en Wiersinga benoemd in Martinikerk Groningen

Eerste Martini-cd Van Doeselaar & Wiersinga

Eerste concert Van Doeselaar en Wiersinga in Groningen

Duitse platenprijs voor Leo van Doeselaar

Scheidemann door Van Doeselaar

Website Leo van Doeselaar

 

 

© 2014 foto top Marco Borggreve