Dit jaar hoopt Jolanda Zwoferink haar onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van het orgeloeuvre van Johann Sebastian Bach af te ronden in het kader van een Doctoraat in de Kunsten aan LUCA, school of Arts/KU te Leuven. Daaruit zal ze op ORGELNIEUWS de komende tijd regelmatig een onderwerp voor het voetlicht brengen.
Als er één onderwerp de gemoederen bezighoudt bij de discussie over een Bach-orgel is het wel de vraag welke omvang het pedaal moet hebben: CD tot d1 of CD tot f1? En dit alles vanwege Bachs bekende Toccata in F-dur BWV 540, die een pedaalpartij heeft tot f1.
Om makkelijk van de discussie af te komen kan men altijd nog de versie van Johann Tobias Krebs (1690-1762) aanhalen, waarbij de pedaalsequens is ingekort. En deze versie zal Bach ook het meest gebruikt hebben, er waren immers in die tijd, voor zover bekend, geen orgels in Midden-Duitsland met een pedaalomvang tot f1. Voor welk orgel is dan deze prestigieuze orgeltoccata geschreven?
Het Förner-orgel in Weißenfels
Eén orgel uit de directe omgeving van Bach had een pedaalomvang tot f1: het Förner-orgel van de Schlosskirche te Weißenfels, een stadje zo’n dertig kilometer ten zuidwesten van Leipzig. Het is zo goed als zeker dat Bach de Toccata in F-dur BWV 540 voor dit instrument heeft geschreven. De reden dat de uit Wettin afkomstige Christian Förner (1609-1678) het pedaal tot f1 uitbouwde was opdat men “hierauf mit doppeltem Pedale einen Alt führen kan.” Hij was hierin de grondlegger voor een pedaalomvang die pas in de negentiende eeuw door toonaangevende orgelbouwers als Friedrich Ladegast (1818-1905) en Wilhelm Sauer (1831-1916) werden doorgevoerd.
Bachs bezoeken aan Weißenfels zijn tot 1713 na te gaan. Op 21 en 22 februari 1713 was hij in Weißenfels ter gelegenheid van de dertigste verjaardag van hertog Christian von Sachsen-Weißenfels, waarvoor hij de jachtcantate “Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd” BWV 208 componeerde. Bach kreeg daardoor de kwalificatie “Weißenfelser Hofkapellmeister.” Een andere relatie die Bach met Weißenfels had betrof zijn tweede vrouw Anna Magdalena Wilcke (1701-1760). Zij was de dochter van Johann Kaspar Wilcke (ca. 1660–1733) die hoftrompettist te Weißenfels was. Op 3 december 1721 trad Bach met haar in het huwelijk.
Het orgel van de Schlosskirche werd tussen 1668 en 1673 gebouwd. Het instrument werd grondig beschreven door Johann Caspar Trost (ca. 1590-1676), oom van de bekende orgelbouwer Tobias Heinrich Gottfried Trost (1680-1759), in diens Ausführliche Beschreibung deß Neuen Orgelwercks Auf der Augustus-Burg zu Weissenfels, dat in 1677 werd gepubliceerd.
Van Förner zijn geen orgels bewaard gebleven. Hij bouwde in 1667 een instrument met zesentwintig stemmen, verdeeld over twee klavieren en pedaal voor de Dom te Halle. In 1675 ontwierp hij een tweeklaviers orgel met tweeëndertig stemmen voor de St. Ulrichskirche te Halle, waarvan hij de bouw aan Ludwig Compenius (ca. 1603-1671) heeft overgedragen.
Förner is van historisch belang daar hij als eerste een eigen wohltemperierte Temperatur publiceerde en de windwaag heeft uitgevonden, waarmee de winddruk van een orgel kan worden gemeten. Of beide instrumenten ook een pedaalomvang tot f1 hadden is niet bekend.
Het orgel te Weißenfels bestond uit dertig stemmen, verdeeld over bovenwerk, borstwerk en pedaal. Het 8’-prestantenkoor was uitgebouwd tot 2’-hoogte, het op 16’-gebaseerde fluitenkoor tot 4’-hoogte. In het plaatsen van fluitstemmen 8’ en 4’ was Förner niet veelzijdig. Hij beperkte zich tot een Gedackt 8’ en 4’ op het borstwerk en een Grob-Gedackt 8’ en Spitz-Flöt 8’ op het bovenwerk. Hij plaatste geen strijkstemmen, zoals gebruikelijk in die tijd. Förner voorzag alle drie de werken van een Mixtur, Quint 3’ en Octav 2’. Beide manualen bezaten een Sesquialtera.
“wackerer Schärffe […] und anmutigem Thone”
Uit de lof van Trost over het Schloss-orgel blijkt Förners artisticiteit en vakbekwaamheid. Zo hadden de stemmen een “wackerer Schärffe […] und anmutigem Thone” en bezaten deze “Reinlichkeit.” Het pijpwerk was egaal gestemd. De tongwerken spraken direct aan. De Posaune was wegens zijn Gravität en sterkte, onvergelijkbaar en ontstemde nauwelijks. De Trompet 8’ was nergens helderder in klank, ook de Cornett 2’ en Schalmey 4’ had hij niet eerder zo sierlijk en egaal gehoord en de Fagott 16’ en Krummhorn 8’ waren vorstelijke stemmen.
De tremulant, voor beide manualen werkend, was nauwelijks hoorbaar en had een goede slag in 6/4 maat. De registers lieten zich makkelijk bedienen. Het pedaal speelde niet te zwaar en de toetsval was niet te diep, de toetsen lagen niet te dicht op of te wijd uit elkaar, het klepperde nauwelijks en de bastonen spraken direct aan.
Het instrument had Förners temperatuur en stond in koortoon, d.w.z. een halve toon boven de normale stemming (a1 = 440 Hz). De omvang van het manuaal was CD-c3. In 1839 werd er door Johann Friedrich Schulze(1793-1858) een nieuw orgel in de kas van Förner gebouwd met zeventien stemmen, verdeeld over twee manualen en pedaal.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden pijpwerk en orgelkas zwaar beschadigd. In 1985 volgde de bouw van een nieuw orgel door Andreas Voigt Orgelbau, Bad Liebenwerda, waarbij het Förner-orgel gedeeltelijk gereconstrueerd werd. Dit instrument kreeg tweeëndertig stemmen, verdeeld over twee manualen en pedaal.
d1 of toch f1?
Terug naar de vraag welke pedaalomvang een Bach-orgel ‘moet’ hebben. Nader onderzoek wijst uit dat het Ludwig Compenius-orgel in de Schlosskirche te Weimar, dat Bach ambtsthalve tien jaar lang bespeelde en waar hij zijn meeste orgelwerken voor componeerde, een pedaalomvang had van CD-d1. Twintig procent van Bachs orgeloeuvre heeft een pedaalpartij met een ambitus van CD-d1. De ambitus van de overige tachtig procent ligt er tussenin. Een enkele keer noteerde Bach een Cis (Des), dis (es)1, e1 of f1.
Bij een Bach-orgel is, zoals bij het Schloss-orgel te Weimar – het belangrijkste Bach-orgel dat bestaan heeft – een pedaalomvang van CD-d1 aan te bevelen; bouwt men een orgel voor Bach (dus voor Bachs orgelwerken), een pedaalomvang van C-f1.
Organiste Jolanda Zwoferink (*1969) is verbonden aan LUCA, school of Arts/KU te Leuven. In het kader van een Doctoraat in de Kunsten doet zij onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van het orgelœuvre van Johann Sebastian Bach in relatie tot het Midden-Duitse orgeltype uit de 18de eeuw in het algemeen en de orgels van Gottfried Silbermann in het bijzonder. Zij maakte drie cd’s met orgelwerken van Bach aan het imposante Silbermann-orgel van de Hofkirche te Dresden en één aan het Creuzburg-orgel in van de Sankt-Cyriakus-Kirche te Duderstadt. Daarnaast verscheen een aantal cd’s met werken van Olivier Messiaen (o.a. het ‘Livre du Saint Sacrement’, de ‘Diptyque’ en de ’Messe de la Pentecôte’) en de orgelsymfonieën van Arie Keijzer.
Een kip-ei casus? Cis weglaten uit de compositie omdat de Cis-toets er niet is of de Cis wordt (werd toen) toch niet (nooit?) gebruikt in een compositie: dus bouwen geen Cis in het orgel. Is wellicht een financiële prikkel want: grote pijpen; beperkte ruimte in de kas?
Zijn er niet meer organisten geweest die met die afwezige Cis ‘gespeeld’ en gecomponeerd hebben?
Goed verhaal. Alleen zou een orgel voor Bach moeten lopen van B contra tot f’, om ook ’t Pièce d’ Orgue zonder aanpassingen uit te kunnen voeren. Als ik me niet vergis heeft B. Edskes die omvang voorgesteld in zijn offerte voor een Bach-orgel in Dordrecht.
De f’ zit er in elk geval wel op ‘omdat je op een Bach-orgel alles moet kunnen spelen wat hij geschreven heeft’.