Vrijdagavond 7 november vindt in de Oud-Katholieke Vituskerk aan het Melkpad te Hilversum de presentatie plaats van het door orgelmaker Rinze Witteveen gerenoveerde Bätz-Witte-orgel uit 1873. De afronding van de werkzaamheden wordt dan onder meer gevierd met een bespeling door hoofdorganist Bart Klijnsmit.
De renovatie, bestaande uit groot onderhoud van beide manuaalwerken en herziening van het pedaal inclusief toevoeging van een Basson 16’, vond plaats onder advies van Bart van Buitenen en Piet van der Steen namens de Oud-Katholieke Orgelraad, thans onderdeel van de Oud-Katholieke Raad voor de Kerkmuziek. Consulenten van overheidswege waren Annette Koenders namens de gemeente Hilversum en Wim Diepenhorst namens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Op 1 juli 1872 ondertekenen pastoor Rothmeijer en het oud-katholieke kerkbestuur van Hilversum een achttal Conditiën & Voorwaarden voor de levering door de firma J. Bätz & Co van een nieuw tweeklaviers balustradeorgel met zijkantbespeling voor de Achterhofse Vituskerk, ter vervanging van een eenklaviers orgel van Hendrik van Giessen uit 1723. Het in het Bätz-Witte-archief bewaarde contract vermeldt de oorspronkelijke dispositie:
1ste Manuaal
1. Prestant 8 Voet
2. Bourdon 16 ”
3. Roerfluit 8 ”
4. Octaaf 4 ”
5. Mixtuur
2de Manuaal
1. Holfluit 8 Voet
2. Viola 8 ”
3. Fluit-travers 8 ”
4. Fluit 4 ”
De inwijding van het instrument vindt plaats op 7 september 1873, nog geen week na de volgens contract overeengekomen opleverdatum van 1 september. Twee maanden later, op 5 november 1873 komt de leider van de firma Bätz & Co., Christiaan Gottlieb Friedrich Witte te overlijden. Op 16 april 1889 biedt zijn zoon Johan Frederik – nadat een concurrerende aanbieding is gedaan – aan het orgel zonder winst naar de nieuwe Vituskerk aan het Melkpad over te plaatsen. Gezien de gecombineerde functie van dirigent-organist stelt Witte junior voor ‘het front op een verhoogde onderkast te plaatsen, terwijl de organist gelijkvloers blijft’. Op 10 december 1889 wordt het nieuwe kerkgebouw, een ontwerp van P.A. Weeldenburg gewijd.
Overgeplaatst
Het orgel is inmiddels door Witte overgeplaatst, waarbij de kas van het oorspronkelijke balustradeorgel op een nieuwe onderkas op de galerij wordt geplaatst. Windvoorziening, laden, mechanieken en klavieren worden echter op de bestaande hoogte ten opzichte van de balustradevloer in deze nieuwe onderkas geplaatst, de laden komen derhalve aanzienlijk lager in de kas te liggen dan in 1873. De dispositie blijft ongewijzigd.
In 1925 verrichten J.C. Sanders & Zoon een schoonmaak en reparatie en plaatsen zij een windmotor en twee nieuwe metalen binnenpijpen in plaats van de houten pijpen voor C en Cis van de Prestant 8’.
Restauratie
Op 23 juni 1942 rapporteert de oud-katholieke orgelraad (J.J. van der Steen en E. Lagerwey) dat ten gevolge van de heteluchtverwarming windladen en houten pijpen zijn gescheurd; ‘de windlade’ is kromgetrokken zodat aan cancellen en slepen voorzieningen getroffen zullen moeten worden. In juli 1942 dienen J.C. Sanders & Zoon een offerte in voor restauratie van de windladen van Manuaal I en II, de aanleg van een vrij pedaal met de bas van de bestaande Bourdon 16’ op een nieuwe lade, de plaatsing van een Voix Céleste 8’ op een kantsleep en de plaatsing van een Cornet 5 sterk of Sexquialter 2 sterk op Manuaal I.
Hoewel het kerkbestuur al in augustus 1942 met deze offerte akkoord gaat worden de werkzaamheden eerst in 1948 uitgevoerd zoals voorgesteld, waarbij de Bourdon 16’ van Manuaal I komt te vervallen ten gunste van een Sexquialter en de vier grootste pijpen van de Viola 8’ binnen het orgel worden verplaatst. Op 27 januari 1958 loopt het orgel schade op ten gevolge van brand in het priesterkoor en de sacristie. Sanders & Zoon restaureren daarop andermaal de windlade van Manuaal II.
Gemoderniseerd
Conform offerte van 27 juli 1970 renoveert de firma Jac. van der Linden & Co. begin 1971 het orgel onder advies van de oud-katholieke orgelraad (A.P. de Busschère en S.W.J. Schade van Westrum), bij welke gelegenheid het grondig wordt gemoderniseerd.
De beide manuaalladen worden geheel gedemonteerd en van trekvrije hechthouten dekplaten voorzien. De slepen worden integraal vernieuwd in plexiglas en de bovenstokken met verende balgjes voorzien, de pulpeten worden vervangen door loden schijfjes. Het toetsbeleg van beide manualen wordt vernieuwd in dik ongebleekt ivoor, de porseleinen registernaamplaatjes worden in kunststof vernieuwd. De originele schepbalgen en trapinstallatie worden verwijderd.
De pneumatische pedaallade van 1948 achter het orgel wordt vervangen door een nieuwe sleeplade boven in de kas met daarop de bestaande Bourdon 16’ plus de nieuwe registers Prestant 8’ en Koraalbas 4’, ook worden twee nieuwe pedaalkoppelingen geplaatst. De Fluit-travers 8’ (1873) van Manuaal II wordt vervangen door een Octaaf 2’, terwijl op de kantsleep van 1948 een Nasard 2?’ de plaats van de Voix Céleste inneemt. De lade van Manuaal I wordt opnieuw ingedeeld, de samenstelling van de Mixtuur gewijzigd met gebruikmaking van pijpwerk uit de verwijderde Sexquialter (1948) – en een Dulciaan 8’ toegevoegd.
Op palmzondag 4 april 1971 wordt het gerenoveerde instrument gewijd, op 25 april volgt een presentatieconcert door organist Gert Oost en het Nederlands Kamermuziekensemble.
Herintonatie
Op 20 juli 1983 rapporteert Flentrop Orgelbouw dat de latere wijzigingen het oorspronkelijke karakter van het orgel hebben aangetast. In 1984 verricht de Zaanse firma een herintonatie, waarbij de klankgeving van de nieuwe registers zoveel mogelijk aan de oude stemmen wordt aangepast. Tegelijkertijd kan de Dulciaan 8’ (1971) worden vervangen door een Trompet 8’ van Witte uit 1872, afkomstig uit het orgel van de voormalige Rotterdamse Prinsenkerk. Op 23 november 1984 wordt het gereviseerde orgel andermaal in gebruik genomen.
Groot onderhoud
Begin 2009 verzoekt het kerkbestuur de aartsbisschop om toestemming voor een groot onderhoud op basis van een offerte van orgelmaker Rinze Witteveen te ’t Loo. Tegelijkertijd wordt op wens van organist Bart Klijnsmit voorgesteld de Koraalbas 4’ (1971) te vervangen door een Basson 16’.
Na bestudering van diverse andere Witte-orgels is uiteindelijk besloten de pedaallade en de toegevoegde pedaalregisters van 1971 te verwijderen en in plaats daarvan naar voorbeeld van onder meer de bewaard gebleven oud-katholieke Witte-orgels van Amersfoort, seminarie (1871, thans in opslag) en Utrecht, Gertrudiskerk (1884, thans te Kockengen) de in 1948 verwijderde baslade voor de Bourdon 16’ te reconstrueren, met handhaving van de in dat jaar toegevoegde extra tonen c1-d1.
Daarnaast bleek langs de linkerzijwand binnen de orgelkas juist genoeg ruimte aanwezig voor de toevoeging van een Basson 16’ op een afzonderlijke chromatische lade, zoals door Witte zelf toegepast in ’s-Gravenhage, Zuiderkerk (1892, thans te West-Terschelling) en Boskoop (1897). Het laatstgenoemde orgel leverde ook het voorbeeld voor de nieuwe wellenborden, de windaanleg met kanaalsleepjes en zinken conducten en het door de firma Stinkens nieuw gemaakte tongwerk.
De nieuwe aanleg van het pedaal maakte het mogelijk een zestal houten pijpen van de Roerfluit 8’ – op de verlengde, in het orgel aangetroffen originele vervoerstok – te herplaatsten binnen tegen achterwand, welke met een aantal volgens oud model bijgemaakte panelen werd aangevuld. De thans gekozen aanleg van het pedaal met een eigen lade en wellenbord voor elk register afzonderlijk houdt de mogelijkheid open indien gewenst ooit de oorspronkelijke Bourdon 16’ van Manuaal I te reconstrueren via een door Witte meermalen toegepaste transmissiemechaniek.
In het kader van een groot onderhoud bleef de technische aanleg en dispositie van beide manualen gehandhaafd in de situatie 1948/1971/1984. Wel werden alle stelmoeren van klavieren en koppelingen vernieuwd en konden de acht grootste in 1984 in verband met de bovenliggende pedaallade van 1971 diagonaal verkropte Trompetbekers weer rechtop worden opgesteld. De kunststof registernaamplaatjes werden vervangen door porseleinen exemplaren met opschriften naar voorbeeld van het Witte-orgel van IJzendijke (1872)
Ingebruikname
De ingebruikname van het orgel vindt plaats op vrijdag 7 november om 20.00 uur. Vanaf 19.30 uur is er ontvangst in parochiecentrum De Akker naast de kerk aan het Melkpad 14. Het programma vermeldt een inleiding over en een toelichting op de recente werkzaamheden door dr. Bart van Buitenen en orgelmaker Rinze Witteveen. Bart Klijnsmit, eerste organist van de parochie, zal daarna een orgelbespeling verzorgen. Na afloop is er een informeel samenzijn en kan het orgel worden bekeken en bespeeld.
Dispositie
In ladevolgorde vanaf het front
Manuaal II C-f3
Nazard 3
1971 op kantsleep 1948, conisch open, c-e zijbaarden
Viola 8
1873, C-Dis afgevoerd (1948) achter middentoren, E-f3 op lade, C-f3 expressions, C-H kastbaarden, c-h zijbaarden
Fluit 4
1873, C-h gedekt met uitwaartse roeren en zijbaarden, c1-f3 conisch open op lengte
Holfluit 8
1873, C-H wagenschot, vierkante voeten en handgrepen, houten zijbaarden, c-f3 metaal, gedekt, zijbaarden
Octaaf 2
1971, C-H stemkrul
Hoofdwerk C-f3
Prestant 8
C-Cis 1925, afgevoerd achter tussenvelden, D-f3 1873, D-e in torens front, f-f3 op lade, C/D-f2 expressions, Cis stemkrul
Octaaf 4
1873 C-f1 expressions
Roerfluit 8
1873 C-H wagenschot, vierkante voeten en handgrepen, houten zijbaarden, D-Dis, Fis-G en B-H afgevoerd op vervoerstok tegen achterwand, c-f3 metaal, gedekt, uitwaartse roeren, zijbaarden
Mixtuur II-IV
1873/1948/1971;
C: 2 – 1? | c: 2? – 2 – 1? | c1: 4 – 2? – 2 – 1?
4-koor: c1-h1 1873, expressions, c2-h2 1948, c2-f2 stemkrul.
2?- koor: c-cis2 stemkrul.
2-koor: C-h 1873, expressions, c1-fis2 1948.
1?-koor: C-H 1873, expressions, c-h stemkrul.
Trompet 8
Witte 1872, uit Rotterdam Prinsenkerk, geplaatst 1984, C, fis, gis, b, c1, d1, e1, gis1-b1, c2, d2, e2, fis2, b2, c3, d3-e3 1984, koppen en stevels metaal met messing stevelband, open stevelvoeten, kelen (deels beleerd) en tongen (1984) messing
Pedaal C-d1
Bourdon 16
C-h 1873, wagenschot, vierkante voeten en handgrepen, houten zijbaarden, c1-d1 in 1948 in aansluitende factuur en mensuur bijgemaakt
Basson 16
2014, naar voorbeeld Boskoop 1897, stevels metaal met messing stevelband, open stevelvoeten, bekers metaal, cilindrisch op onderconus, koppen C-F hout, Fis-d1 metaal, kelen (beleerd) en tongen messing
Werktuiglijke registers
Koppel PED-O:K:
Koppel PED-B:K:
Koppel MAN
TACET
Windvoorziening: magazijnbalg (1873)
Winddruk: 82 mm wk
Toonhoogte: a1 = 444 Hz bij 190 C
Temperatuur: evenredig zwevend
Literatuur:
- Maria Blom-Blokland, Vitale kerk deel II. Geschiedenis van de Sint-Vitus aan het Melkpad 1889-1989. Hilversum 1989, 144-151.
- Bart van Buitenen/oud-katholieke orgelraad, Rapport inzake het Bätz-Witte-orgel (1873) van de Oud Katholieke Kerk van de H. Vitus te Hilversum en voorstellen tot herziening van het vrije pedaal. Dordrecht 2012.
- De Mixtuur 51 (1985), 36-37.
- M.H. van ‘t Kruys, Verzameling van disposities der verschillende orgels in Nederland. Rotterdam 1885, 139.
- S.W.J. Schade van Westrum/Orgelraad der Oud-Katholieke Kerk van Nederland, De Oud-Katholieke parochie van de H. Vitus te Hilversum: een greep uit haar geschiedenis met haar drie orgels. Typescript Vlaardingen 1979/Handschrift Utrechts Archief 475 inv. 20.
- Teus den Toom, De Orgelmakers Witte. Heerenveen 1997, 878-879, 1128-1130.
- Teus den Toom (ed.), Het Historische Orgel in Nederland 1872-1878. Amsterdam 2005, 101-103.
Overige bronnen:
- Orgelarchief Universiteit Utrecht, Bätz-Witte-archief (fotokopieën ter beschikking gesteld door dr. T.W.F. den Toom, Hilversum).
- Cahier aantekeningen J.C. Sanders (informatie ter beschikking gesteld door dr. T.W.F. den Toom).
- Parochiearchief Hilversum, dossier orgel 1969-1984.
- Streekarchief Gooi en Vechtstreek, Hilversum, archief oud-katholieke parochie (dozen 14-15).
- Utrechts Archief 475 archief S.W.J. Schade van Westrum inv. 20.