Het aardige van een vakantie is, dat je wat meer rust in het hoofd hebt om te lezen. Op het nachtkastje in Duitsland lagen twee boeken en ze gingen met gemak uit: ‘De nachtstemmer’ van Maarten ’t Hart en het tweede deel van de biografie over Willem Mengelberg door Frits Zwart. Het thema ‘goed en fout’ passeerde regelmatig de revue.
Bij Mengelberg ligt het voor de hand om aan die vraag te denken. Was zijn handelen goed/fout en was de hem opgelegde straf goed/fout, als je daar in dit verhaal al over kunt spreken. De enige keer dat een orgel in het boek ter sprake komt, is als Mengelberg Piet van Egmond laat weten dat hij het orgel niet hoort, maar hem na afloop van de repetitie toch prijst om zijn spel.
Helaas heb ik in het Concertgebouw altijd al gedacht dat er een harmonium meespeelt, samen met het symfonieorkest, die twee keer per jaar dat dit gebeurt … In de Royal Albert Hall van London, als de ‘Father Willis’ voluit gaat, zou de dirigent juist tegen zijn orkest zeggen: ‘Ik hoor jullie niet meer!’
En dan het boek van Maarten ’t Hart. Los van het feit dat er mensen zijn die twijfelen of het lezen van deze schrijver goed, of juist fout is, hinkt de arme hoofdpersoon in dit boek steeds op twee gedachten: ‘Doe ik er goed aan, of niet?’
In dit boek komt het orgel uitgebreid aan bod en als ik u zeg dat de organisten, in dit aardige relaas rond een orgelstemmer, Jaap en Koos heten, dan mag u raden in welke stad het zich afspeelt. Zelfs zonder die namen is dat overigens bij ’t Hart al geen verrassing.
Toen het thema ‘goed en fout’ mij telkens voor de geest kwam, moest ik opnieuw denken aan Arnold Kuik, over wie ik laatst een ‘in memoriam’ schreef. Ineens besefte ik dat ik een opvallend hoofdstuk in diens leven als muziekman over het hoofd had gezien.
Als muziekleraar wees hij zijn leerlingen, halverwege de jaren tachtig, op de kwalijke invloeden van popmuziek. Er zaten verborgen teksten in, zelfs als de muziek van achteren naar voren werd afgespeeld. Die boodschap haalde de landelijke pers.
Tot zijn verbazing stond TROS Aktua bij hem met een cameraploeg op de stoep en bleef het maandenlang het gesprek van de dag. Kuik liet me later weten: ‘Als ik van al dat gedoe vooraf had geweten, was ik niet aan dit ‘avontuur’ begonnen!’
Dan is ons orgel toch maar een ‘veilig’ instrument en zijn wij – de liefhebbers – beste, brave lieden.
Ooit speelden een kameraad – afkomstig uit degelijk gereformeerde kringen – en ik thuis op zijn orgel. Er was visite en ik hoor de mannelijke bezoeker, in stemmig zwart gekleed, nog tegen zijn gastheer zeggen: ‘Wees maar blij, Gert, dat die jongens met deze dingen bezig zijn!’ Als het om goed, of kwaad gaat, hebben we van orgelmuziek niet zo veel te vrezen. Toch?
Aan het einde van de schooldag waren de leerlingen naar huis en begon ik na te kijken van achter mijn bureau. In mijn lokaal stond een aardig goede stereo en knetterden er na een poosje Cochereau-improvisaties door het klaslokaal. Plots ging de deur van mijn lokaal open en kwam een meisje binnen dat iets had laten liggen. Ze pakte het uit haar lade en luisterde intussen aandachtig naar het vuurwerk uit de Notre-Dame. Teruggelopen naar de deur draaide zij zich nog een keer om en vroeg, enigszins bezorgd: ‘Is dit ook muziek voor de Here Jezus?’
Ik hoop dat u het goed vindt, dat ik ‘ja’ zei …
Bert Rebergen (*1969) is ruim dertig jaar actief in het onderwijs en treedt op als spreker en verhalenverteller. Orgelmuziek mag zich in zijn belangstelling verheugen. Dit als luisteraar en als bespeler van menig instrument. Hij schrijft sinds 2006 voor ORGELNIEUWS als columnist en recensent.