Kenners van de psalmberijming van 1773 herkennen de woorden van psalm 146: ‘Prijst den Heer met blijde galmen.’ Galm. Laat deze column een ode aan de galm zijn. Want – zeg nu zelf – wat is een orgel zonder nagalm, zonder akoestisch gunstige omstandigheden?
Hoe liefelijk uw harmonium of huispijporgel ook mag klinken, een beetje galm doet soms wonderen. Overdadig hoeft het niet te zijn. Een lange nagalm kan roet in het muzikale eten gooien. Zouden de verhuisde orgels in de Eusebius van Arnhem en de Martinikerk van Doesburg overtuigender zijn gaan klinken, nu er (heel wat) meer galm is dan in – respectievelijk – Amsterdam en Rotterdam?
Menige concertzaal is gezegend met een reus van een orgel binnen haar muren, maar zodra de laatste toetsen zijn ingedrukt rest dikwijls een deceptie. Andersom kan een symfonieorkest bijzonder goed uit de verf komen wanneer de opname in een grotere kerk is gemaakt.
Menigeen in Nederland wordt met het verlangen vervuld het Van den Heuvel-orgel uit de Nieuwe Kerk van Katwijk in de Bovenkerk van Kampen te willen horen en hoeveel beter zouden al die Amerikaanse reuzen uit de verf komen, als ze in de Dom van Keulen waren opgesteld?
Nagalm. Het kan de onontbeerlijke ademruimte zijn die het pijporgel nodig heeft.
Tijdens het schrijven van mijn bespreking over de box met negentien Cochereau-cd’s viel me opnieuw op dat de microfoons vlakbij het orgel van de Notre-Dame moeten hebben gestaan, hetgeen het luistergenot regelmatig niet ten goede komt. De chamades knallen door de huiskamer. De flinke en fraaie nagalm van de kathedraal lijkt volledig gedoofd.
Een ander nagalmmoment ervoer ik tijdens een bijeenkomst waar, door een klein deel van de aanwezigen, een psalm werd gezongen via een geprojecteerde website. Als ik het onderin beeld goed zag, werden we op orgel begeleid door Dick Sanderman. Tijdens diens slotakkoord – ik vermoed op een Hauptwerk-orgel – werd de website ruw afgesloten en verdween de nagalm abrupt. Een muzikale amputatie.
Een kleine vijftien jaar presenteerde ik in mijn woonplaats voor de lokale radio een programma met orgelmuziek. Zodra de organist aan het slot van een opname zijn handen ophief, schoof menig technicus zijn schuif direct omhoog en werd de galm door een ordinaire kruimeldief weggezogen.
Al snel sprak ik met zo’n jongen af dat de schuif pas dicht mocht als ik mijn omhoog gestoken arm naar beneden deed. En dan nog ging het soms mis… Die jongens draaiden de hele dag populaire deuntjes en waren niets anders gewend dan het voortijdig de mond snoeren van ‘Keesje en de rampestampers’. Het zogenaamde ‘uitfaden’ is geliefd binnen de populaire muziek. Onder de echte liefhebbers van klassieke muziek is het een doodzonde.
Die galm kan wonderen doen. Is ook handig. Toen ik bij Daniel Roth te gast was in ‘diens’ Saint Sulpice had hij halverwege de Variations sur un Noël van Dupré alle tijd om zijn blaadje om te slaan. Dankzij de weelderige nagalm had hij, bij wijze van spreken, zelfs nog tijd voor een slok koffie.
En toch krijgt de galm zelden de kans om ten volle tot zijn recht te komen.
Hoorde ik in mijn jeugd op Radio 4 een orgelopname vanuit St. Paul’s – toen nog met Christopher Dearnly – dan zorgde een passerende bromfiets, of vrachtauto, juist tijdens die indrukwekkende nagalm voor een vervelende storing in de ether. De prachtige galm kreeg er een gratis bijgeluid bij: dat van krakend plastic.
In de Laurenskerk van Rotterdam passeerde vroeger de trein juist als de Marcussen uitgalmde en elders gaan na het slotakkoord bij menig concert de handen erg vroeg op elkaar.
In diezelfde Saint Sulpice had je destijds een mannetje – in de Betuwe zouden ze zeggen: ‘Hij hèt ’t goed wies kapot.’ – dat nog tijdens ieder slotakkoord als een bezetene begon te klappen en te roepen. Doodzonde! Zo’n nagalm hoor je niet elke dag en daar blijft dan niets van over.
Die galm hoort erbij, maakt deel uit van het ervoor gespeelde. Daar heb je af te blijven.
Tja, we leven in tijden waarin bij opgenomen missen, of kerkdiensten, het uitleidend orgelspel met het grootste gemak door de techniek wordt weggedraaid. Niet interessant.
Alleen bij ‘Today’s broadcast of Choral Evensong’ op BBC3, op de woensdagmiddag, wordt de Voluntary volledig uitgezonden. Live en altijd precies op tijd klaar.
Orgelmuziek staat, in die zin, op gelijke voet met popmuziek: je wordt vooral geacht er doorheen te praten.
Voor jonge ouders is het postludium van de organist het moment om op luide toon met leeftijdsgenoten te gaan converseren, terwijl hun gillende kinderen – die hebben feilloos door wat galm doet – door de kerk rennen. Zelfs mijn eigen collega op de orgelbank bezag van beneden, druk pratend met anderen, glimlachend haar rond mijn orgel rennende en krijsende nageslacht. Met krachtige stem en een overduidelijke boodschap bonjourde ik ze al spelend de orgeltrap af. Na afloop natuurlijk de te verwachten reactie: of ik het niet wat vriendelijker had kunnen vragen…
Graag een beetje eerbied voor het orgelspel en niet in de laatste plaats voor de daarbij horende galm!
Hopelijk vindt mijn lofdicht op die (blijde) galm en mijn wens, dat het orgel de kans krijgt om even uit te praten, enige weerklank.
Bert Rebergen (*1969) is ruim dertig jaar actief in het onderwijs en treedt op als spreker en verhalenverteller. Orgelmuziek mag zich in zijn belangstelling verheugen. Dit als luisteraar en als bespeler van menig instrument. Hij schrijft sinds 2006 voor ORGELNIEUWS als columnist en recensent.
Ik speelde ooit in een kerk waar (wekelijks) het na het amen zo’n herrie was dat ik een aantal keren beide armen op de klavieren (met het volle werk) heb gelegd en dat 5-10 seconden heb aangehouden en …..zelfs dat hoorden ze niet….. In eerste instantie ben ik toen gestopt met naspelen maar na korte tijd heb ik mijn ontslag genomen. Als er zo weinig respect is voor de muziek dan hoor ik daar niet thuis. Dan speel ik wel ergens anders.