Mij trof een korte, maar interessante discussie in de social media hedenochtend. Een organist deelde een anekdote over een pastoor die de organist opdroeg eens iets ‘zomers’ te spelen. Iets met vogels, kabbelende beekjes, bloemetjes en bijtjes. De organist keek wat om zich heen en liet de pastoor weten dat ze in een kerk zaten en niet in een kroeg.
Gooi dit verhaaltje in een organistengroep en ik verzeker u dat een bloemrijke discussie zal ontstaan.
De dialoog – mits men bereid is naar elkanders standpunten te luisteren – zal zich ongeveer afspelen tussen deze twee kampen:
- Heerlijk, om als organist alles uit de kast te halen om muzikaal te onderschrijven waar het in de mis/kerkdienst om draaide.
- Ik heb te maken met de heilige mis/eredienst en heb mij als organist bescheiden en dienend op te stellen, mij ver houdend van het al te virtuoze en theatrale.
U, die dit leest, zult zich vermoedelijk rekenen tot één van deze twee, of ergens daartussenin.
Mij trof deze discussie vooral, omdat ik afgelopen zondag zo’n momentje tijdens de verkondiging had waarin ik dacht: ‘Nu zou je als organist …’
De predikant benoemde onze stress-cultuur, ons gejakker, de vierentwintig uurs economie en wees op de Bijbeltekst: ‘Kijk naar de vogels!‘
Ergo: neemt u nog de tijd en de rust om van de schepping te genieten?
In mijn gedachten kwam toen ‘Opzij, opzij, opzij!’ van Herman van Veen voor de geest, gepaard gaande met enige vogelgeluiden.
Wees gerust. Het bleef bij het idee, omdat er in mij teveel protest opborrelde om zoiets te doen. De gedachte was er evenwel.
En ooit kon ik het niet laten om na een preek over ‘Zelfs vindt de mus’ iets des flierefluiters te doen, met als resultaat dat de predikantsvrouw me na afloop verrukt liet weten dat ze de vogels door de kerk zag fladderen. ‘U ziet ze vliegen …’, antwoordde ik daarop met een glimlach, hetgeen ze wist te waarderen.
Er zullen er zijn die tenenkrommend naar dergelijk orgelspel luisteren en er zijn er die er na tien jaar opnieuw over beginnen.
Vele jaren geleden hoorde ik een bekend organist die – toen nog – op Hilversum 4 vertelde dat hij walgde van organisten die na een meditatie met een muzikaal antwoord kwamen op de gesproken woorden. Daarbij dacht hij niet slechts aan een vrolijk volière, of een heftige herfststorm, maar ook aan een kerklied dat van toepassing zou kunnen zijn. Stemmingmakerij vond hij het: ‘Doe gewoon wat je moet doen en geef een intonatie voor het komende te zingen lied! Klaar!’
Laten we wel wezen: in Groot Brittannië beperkt menig organist zich tot het spelen van voorspelen door slechts gebruik te maken van de eerste twee regels van het lied.
C’est tout!
Opnieuw zijn er die een dergelijke organist daarin zullen prijzen en er zullen er zijn die zeggen: ‘Zijn spel is technisch prima, maar het raakt me niet …’ We kennen deze opmerkingen allemaal.
Het valt me overigens op dat er vaker van me als organist wordt gevraagd om na een meditatie, preek, of verkondiging iets te spelen, zodat de gesproken woorden even kunnen bezinken.
Deze zomer nog vroeg een predikant daar nadrukkelijk om. Hij bleef in zijn preek terugkomen op de ochtendwandelingen die hij maakt en dat hij, zelfs als er een dikke nevel over de velden ligt, keer op keer geniet van al het moois dat de natuur biedt.
Na afloop mediteerde ik over ‘All things, bright and beautiful’ van John Rutter en stopte er een beetje ‘Morgenstimmung’ van Grieg bij. En – ja! – terwijl ik dan speel, klinken de opmerkingen door mijn eigen hoofd: ‘Is dit kerkmuziek, Bert? Ben je niet te veel op de emotionele toer?’
Ja, die gedachten zijn er dan altijd, maar na afloop hoor je ook hoeveel mensen het hebben gewaardeerd. Is er ooit een kok gevonden …?
Kamp A en B zullen elkaar niet snel de hand reiken. Dat hoeft ook niet. Het is al mooi als collega’s elkaar kunnen accepteren, tolereren en her en der kunnen waarderen.
Toen ik na dertien jaar als organist afscheid nam in een kerk, kon men mij na afloop van mijn laatste kerkdienst de hand drukken. In de rij stond ook iemand van wie ik wist dat hij van ‘mijn stijl’ niet zo gediend was. Desondanks respecteerden wij elkaar en toen hij me de hand gaf zei hij: ‘Je deed soms heel mooie dingen.’
Woorden die op velerlei wijze zijn te interpreteren, maar ik vond het een prachtige en eerlijke opmerking.
Organisten zijn al snel geneigd om, zittend in de kerkbank, te denken: ‘Had ik maar op die orgelbank gezeten, dan deed ik het beter.’
Waarom niet gewoon: ‘… dan deed ik het anders.’
En als dat zelfs moeilijk is?
Stap dan na afloop van de kerkdienst de natuur in.
Ga daar op een bank zitten.
Sluit de ogen.
Hoor de ‘vogelen des hemels’ en zeg, met Messiaen, dat er muzikaal niets beters is dan dat.
Bert Rebergen (*1969) is vooral onderwijsman en verhalenverteller, maar orgelmuziek mag zich in zijn grote belangstelling verheugen, niet alleen passief maar ook in de praktijk. In 1988 werd hij organist in Veenendaal. Daar en daarbuiten bespeelt hij, tot de dag van vandaag, menig instrument. Sinds 2009 treedt hij als verteller en presentator op in het gehele land.
Mooi en…. Morgenstimmung is toch prima! Niet zo benauwd en af en toe eens naar het ‘hart van Jeruzalem spelen’ is niets mis mee. Dan wordt het ook geaccepteerd wanneer er iets wordt gespeeld wat niet meteen bij iedereen landt.
De vogels op de foto zijn als noten op de notenbalk. Een compositie op zich.
Wat een prachtig stukje. De praktijk ten voeten uit!
Vooral de zin: ik doe het anders, in plaats van: ik doe het beter.
Bedankt Bert!