In de column ‘RE: gister’ deelt organist, componist, cantorijlid en journalist Peter Sneep op in zijn ervaringen vanaf de orgelbank (en soms de pianokruk). De wederwaardigheden van de afgelopen zondag van de begeleider in drie Amersfoortse kerken zullen dan ook het onderwerp zijn van deze column. Als het even kan wekelijks op maandag (of dinsdag). Deel 11 – Toontje hoger.
Voor elke organist is het een nachtmerrie en bijna elke beginneling overkomt het in zijn of haar enthousiasme. Dit: Je speelt per ongeluk een lied op de verkeerde toonhoogte. Daardoor wordt het lied zo hoog, dat niemand er meer bij kan. Het klinkt gek, maar afgelopen zondag deden we een gezang in De Kandelaar opzettelijk twee tonen te hoog.
De cantorij en het orkest van De Kandelaar zong en speelde als voorzang zondagmorgen de liedcantate ‘Jesu, meine Freude’ van Dietrich Buxtehude. En voor zover ik weet, is ‘Jezus mijn verblijden’, zoals het lied in het Nederlands heet, geen adventslied. Ik ervaar het ook niet als kerstlied, maar Johann Sebastian Bach zet in het Orgelbüchlein ‘Jesu, meine Freude’ bij de liederen voor het kerstfeest. Er is best wat voor te zeggen om het lied in de adventstijd te zingen, met zinnen als ‘ ’t hart dat in verlangen naar U is bevangen’ en ‘Lam, o kom, mijn bruidegom’. In het laatste couplet: ‘Wat zou ik nog treuren / als de Heer der vreugde / Jezus, binnenschrijdt!’ Dat lijkt zo weggelopen uit Psalm 24, een adventspsalm bij uitstek.
De gemeente zong ook nog twee verzen. Daarbij hadden we een probleem, of eigenlijk twee problemen.
Het eerste probleem: cantor Harry van Wijk wilde graag dat de verzen voor de gemeente met orgel begeleid zouden worden. Hij kon dat zelf niet doen, omdat hij dirigeerde. Daarom vroeg hij of ik wilde spelen. Om dat voor elkaar te krijgen, heb ik de mannenpartij meegezongen vanaf de orgelbank. De cantate heeft geen orgelpartij. Bij het zingen draaide ik mijn lijf in de richting van de dirigent, bij de samenzang draaide ik terug naar het klavier en zette ik in op de slag van de dirigent.
Het orgel van De Kandelaar staat op de grond, de stoelenrijen beginnen meteen naast de orgelbank. Dat heeft nadelen. De mensen die dicht bij het orgel zitten, worden bij sterkere registraties zo ongeveer doof van het orgelgeluid. Voordeel is dat je cantorij en orkest dicht bij het orgel kunt neerzetten. En dat je de zangers en speellieden niet voorin de kerk in het ‘liturgisch centrum’ hoeft neer te zetten, alsof het om een uitvoering gaat.
Even tussendoor: ik hou niet van de term ‘liturgisch centrum’. Want volgens mij heeft de liturgie helemaal geen centrum. Het woord liturgie betekent zoiets als ‘werk van het volk’. Het volk, de gemeente, vult de hele kerkruimte. En het volk heeft geen centrum. Ik voel me daarom meer thuis bij de ideeën van Bernard Huijbers die het geheel van handelingen in een kerkdienst samenvatte met de term ‘door podium en zaal tegelijk’. Daarom ben ik blij dat het orgel van De Kandelaar gewoon tussen de mensen staat en dat cantorij en het orkest niet voorin zitten.
En daardoor kon ik meezingen in de cantorij én orgelspelen. Probleem opgelost.
Het andere probleem was de toonhoogte van de twee samenzangverzen. Buxtehude schreef zijn cantate in E, in liedboeken staat het lied in C. Zou je de samenzangverzen in dezelfde toonsoort als de cantate spelen, dan zou de gemeente een hoge g moeten zingen. Dat is ongehoord hoog. Maar zou je de gemeente in E laten zingen, dan zou er een tussenspel nodig zijn waarin je transponeert van twee kruizen naar twee mollen. En na het couplet weer terug. ‘We doen alsof we gek zijn’, besloot Harry. ‘We laten de gemeente gewoon op dezelfde hoogte van de cantate zingen’.
En zo gebeurde. Ik voelde me enigszins opgelaten om de kerkgangers zo hoog te horen zingen. Het was een akelig gepiep. Heel wat mensen kozen ervoor de hoge tonen te omzeilen door een octaaf lager te zingen. Geef ze eens ongelijk. Ik heb het er na afloop met Harry niet meer over gehad. En na de dienst onder het koffiedrinken heeft niemand erover geklaagd. Niet bij mij tenminste.
Nog gekker was het om het lied dat je altijd in C hoort, nu opeens twee tonen hoger te horen. Ik raakte erdoor gedesoriënteerd. Na de cantate zongen we twee verzen uit Psalm 80. Dorisch, grondtoon D. Ik had bij het eerste vers geen idee meer wat ik speelde, laat staan dat ik nog wist in welke toonsoort ik zat. Mijn vingers kropen naar zwarte toetsen waarvan ik wist dat ik ze niet nodig had. Het ging ternauwernood goed.
Ik voelde me een beginneling.
Peter Sneep (•1962) is organist van drie vrijgemaakt-gereformeerde kerken in Amersfoort: de Kandelaar, de Schaapskooi en de Martuskerk. Hij componeert kerkmuziek en maakte daarvan een aantal cd’s. Orgelles kreeg hij van Hetty Koelewijn en Gerrit ’t Hart. In De Kandelaar is hij lid van de cantorij, die onder leiding van Harry van Wijk eens in de zoveel tijd aan de diensten meewerkt. Peter Sneep is journalist. Van 1986 tot 2014 werkte hij bij het Nederlands Dagblad. Hij is getrouwd met Petra en vader van Anna (2) en Manuel (0).
Een octaaf lager zingen kan altijd, de hoge tonen blijven dan voor de echte soprano’s in de gemeente. Je zou het ook kunnen aangeven op de beamer, communicatie tussen musici en gemeente kan geen kwaad hoor. Dan hoef je niet te doen of je gek bent.