In de column ‘RE: gister’ deelt organist, componist, cantorijlid en journalist Peter Sneep op in zijn ervaringen vanaf de orgelbank (en soms de pianokruk). De wederwaardigheden van de afgelopen zondag van de begeleider in drie Amersfoortse kerken zullen dan ook het onderwerp zijn van deze column. Als het even kan wekelijks op maandag. Deel 19 – Vooruitdenken.
Als organist denk je altijd vooruit. Dat begint al op donderdag of vrijdag, als het zinglijstje via de mail binnenkomt. Het denkproces begint bij mij meestal met een snelle blik: wat staat er precies op het lijstje. Heeft de voorganger mooie liederen uitgekozen, is zijn keus origineel? Moeten er dingen anders? En moet ik daarvoor overleggen met een van de cantors?
Vervolgens ga ik nadenken over de (lengte van de) voorspelen, de muziek bij de collecte en het orgelspel voor en na de dienst.
Afgelopen zondagmiddag was dominee Joost Smit in De Kandelaar aardig origineel. In plaats van het gebruikelijke ‘Onze hulp’ (Psalm 124:8) liet hij als votum Psalm 62:1 zingen: ‘Voorwaar, ik keer mij stil tot God’. Als lied na de zegengroet koos hij de drie coupletten van ‘Nu bidden wij met ootmoed en ontzag’ (oud Liedboek, gezang 95). De gemeente wordt geacht bij votum, zegengroet en het aansluitende lied te staan. Te lang staan kan ergernis oproepen. Daarom bedacht ik van te voren dat ik het best zeer korte voorspelen kon maken. Ik heb dus, op z’n Engels, alleen de eerste regel van beide liederen voorgespeeld en daarna: zingen maar.
Goed vooruitdenken is essentieel, want tijdens de dienst heb je het als organist flink druk. Zodra een lied is gezongen, moet je de registraties van voor het volgende lied klaarzetten. Ondertussen moet je opletten of de dominee het lied echt aangekondigd heeft en of hij daarbij inderdaad het lied dat het lijstje staat heeft genoemd. Mocht dat niet het geval zijn, dan check ik dat meteen bij de beameraars. Die zitten in De Kandelaar links van me, in de hoek.
Gisteren heb ik verkeerd vooruitgedacht. Meestal is er ’s middags bijbelklas tijdens de preek. Na het lied voor de preek moet de organist dan een naspel maken om de kinderen de gelegenheid te geven de kerk te verlaten. Soms vergeet ik dat en moeten de kinderen in een ijzige stilte door de kerk lopen. Dat vinden ze niet leuk. Gisteren dacht ik er gelukkig aan en na het zingen van Psalm 79 (die we al heel lang niet hadden gezongen) begon ik aan het brouwen van een naspel. Ik deed snel een heleboel registers dicht voor een postludium met de Holpijp 8’. In de kerk kwam geen beweging, zag ik de spiegel. Geen lopende kinderen, geen leidsters die kwiek overeind kwamen. Bleek er geen bijbelklas te zijn. Waaruit blijkt dat je als organist al moet gaan opletten tijdens de mededelingen voorafgaand aan de dienst, waar de bijbelklas altijd wordt aangekondigd.
Ook in het klein denk ik vooruit. Tussen voorspel en inzet van het couplet en tussen de coupletten in tel ik altijd in de cadans van de muziek door, zodat de inzet precies op het goede moment komt en de kerkgangers lekker kunnen gaan zingen.
Vooruitdenken is er ook nog op een groter niveau. Deze week bijvoorbeeld begint de veertigdagentijd, maar op de cantorij zijn we vorige week al begonnen met het instuderen van paasliederen. Zo zit ik al een week toch met halleluja’s in mijn hoofd. We bereidden tijdens de repetitie ons ook alvast voor op de bijdrage die de cantorij dit seizoen levert. Vlak voor het begin van de zomervakantie gaan we namelijk samen met het Kandelaar-orkest Psalm 150 van César Franck zingen. Weer halleluja’s, maar nu op z’n Frans: Alleluia.
Kerkgangers merken van al dat vooruitdenken niet zoveel. En dat is goed. Er wordt zoveel vooruitgedacht in de kerk, het hoort erbij. De diakenen maken een collecterooster, de dominee bereidt zijn preek voor, de koster zet de kachel aan. Aan het eind van de zomer begint een werkgroep het kerstfeest voor te bereiden.
Zondag kwam ik erachter dat de kerkgangers niet vooruitdenken, maar vooral op het moment letten. Je moet weten: De Kandelaar heeft een rechthoekige plattegrond. Het orgel staat op de kerkvloer tegen een van de korte muren. Dat betekent dat – pak ‘m beet – veertig kerkgangers, onder wie de beameraars, mij kunnen zien spelen. Na de kerkdienst moest ik nog even zo’n beameraar regelen voor het avondgebed van komende woensdag. Harm bleek te willen. Hij stond te praten met Henk. Harm en Henk vertelden me dat de plek van de beamerinstallatie binnenkort verandert. Het bedieningspaneel voor beeld en geluid komt waarschijnlijk midden in de kerk te staan, recht tegenover de preekstoel.
‘En dat is jammer’, zeiden Henk en Harm, ‘want dan hebben we geen oogcontact meer met de organisten.’ ‘En’, voegden ze eraan toe, ‘dan kunnen we ook niet meer de gekke gezichten zien die jij trekt onder het spelen.’ Onder het spelen kijk ik soms boos, zeiden ze. Soms lach ik breed, of ik glimlach. Ik frons, kijk soms geërgerd. Dat vonden ze zo leuk.
Ik was ietwat onthutst. Ik dacht dat ik altijd vrij stil op de bank zat en neutraal keek. In plaats daarvan schijn ik een showtje weg te geven, waar het snel wisselen van registercombinaties een onderdeel van is. Thuis voegde mijn lief er nog aan toe dat ik onder het spelen zo leuk met mijn hoofd wieg en mijn lippen tuit.
Ik dacht dat ik dacht dat ik dat allemaal niet meer deed. M’n allereerste begeleidingservaring deed ik op tijdens de jeugdvereniging. Daar werd ik uitgelachen om de rare gezichten die ik trok: ik beet met mijn boventanden op mijn onderlip, waardoor ik op een lijpe vogel leek. ‘Die kop!’, riepen mijn bijbelstudievrienden lachend. Een van hen, Luuk, had bovendien commentaar op mijn hoog opgetrokken schouders. Hij zat op het conservatorium en leerde daar dat een ontspannen houding je een betere muzikant maakt.. Thuis oefende daarom achter het harmonium om niet op mijn lip te bijten en mijn schouders te ontspannen. Later leerde ik van Hetty Koelewijn dat elke overbodige lichaamsbeweging tijdens het spelen ten koste gaat van je muzikale energie. Zelfs een slotakkoord moet je beheerst loslaten en daarom moet je niet met een woest gebaar je handen vanaf het klavier houterig of zwierig in de lucht gooien.
Ik dacht dus dat ik stil zat, geen gekke koppen trok en geen overbodige bewegingen maakte.
Niet dus.
Ik heb voorlopig meer dan genoeg om vooruit te denken, want ik ben terug bij af.
Of zal ik het gewoon maar zo laten?
Peter Sneep (•1962) is organist van drie vrijgemaakt-gereformeerde kerken in Amersfoort: de Kandelaar, de Schaapskooi en de Martuskerk. Hij componeert kerkmuziek en maakte daarvan een aantal cd’s. Orgelles kreeg hij van Hetty Koelewijn en Gerrit ’t Hart. In De Kandelaar is hij lid van de cantorij, die onder leiding van Harry van Wijk eens in de zoveel tijd aan de diensten meewerkt. Peter Sneep is journalist. Van 1986 tot 2014 werkte hij bij het Nederlands Dagblad. Hij is getrouwd met Petra en vader van Anna (2) en Manuel (0).