De spreekwoordelijke donkere dagen voor Kerst kenmerken zich elk jaar weer door een hang naar gezelligheid en knus samenzijn met familie en geliefden. Hoe clichématig ook, we krijgen er met zijn allen maar geen genoeg van en elk jaar herhaalt zich dit ritueel volgens de bekende patronen. Bekendheid is vertrouwdheid en vertrouwdheid voelt veilig, dus dat koesteren we. De kans is dan ook groot dat u als lezer afgelopen vrijdagavond – vanzelfsprekend temidden van uw geliefden, allen voorzien van koffie, thee of warme chocolade en in het bezit van het onontkoombare stukje kerststol of banketstaaf – naar een aflevering van de immens populaire Nederlandse ‘Krimi’ Baantjer hebt gekeken. Zelf volg ik deze serie niet, maar de vooraankondiging in de televisiegids liet mij als ‘stukjesschrijver over orgel-cd’s’ niet onberoerd. Ik citeer voor u: In Amsterdam wordt een dode man gevonden met een schotwond dwars door zijn oog. Het slachtoffer blijkt boekrecensent geweest te zijn en dat heeft hem in bepaalde kringen niet bepaald geliefd gemaakt. De Cock en Vledder duiken in de literaire wereld van Amsterdam om de dader te vinden.
Ik hoef u hopelijk niet uit te leggen welke gevoelige snaar dit bij mij raakte. De verhouding tussen recensent en gerecenseerde is niet altijd die van pais en vree. Volledigheidshalve vermeld ik er direct bij dat ik nooit verrast ben door een lid van het organistengilde dat met de stemkruk dreigend in de hand verhaal kwam halen. En ook als ik de krant ga kopen hoef ik niet schichtig achterom te kijken om te controleren of ik misschien gevolgd word door een verdacht sujet. Ergernissen en stekeligheden rondom beoordelingen en besprekingen van kunst zijn echter wel iets alle tijden. Goethe dichtte er treffend over:
REZENSENT
Da hatt ich einen Kerl zu Gast,
Er war mir eben nicht zur Last,
Ich hatte so mein gewöhnlich Essen.
Hat sich der Mensch pump satt gefressen
Zum Nachtisch was ich gespeichert hatt!
Und kaum ist mir der Kerl so satt,
Tut ihn der Teufel zum Nachbar führen,
Über mein essen zu raissonnieren.
Die Supp hätt können gewürzter sein,
Der Braten brauner, firner der Wein.
Der tausend Sackerment!
Schlagt ihn tot, den Hund! Es ist ein Rezensent.
Dit poëtische hoogstandje heeft geen nadere toelichting nodig; een romantitel als Tod eines Kritikers van Martin Walser spreekt ook boekdelen, om over Mandarijnen op Zwavelzuur van wijlen W.F. Hermans nog maar te zwijgen. Wie denkt dat recensie-frustraties alleen in literaire kringen speelden vergist zich. Denk bijvoorbeeld maar aan de ongewiede-tuin-affaire rondom Feike Asma. In de jaren ’60 schreef Wout van den Born, recensent voor de Edese Post, een uitermate negatieve kritiek over een concert dat Asma in de Oude Kerk in Ede had gegeven. In de gewraakte recensie diste de auteur een verhaal op over de vader van de concertorganist die in mateloze arrogantie zijn zoon te goed voor het conservatorium gevonden zou hebben. Hierop zegde Asma het eerst volgende concert in Ede af. De staking van Feike had een stroom van lezersreacties met een veelal felle toonzetting tot gevolg.
Meer recent kwam op één van de internet-orgel-groupen onderhuidse spanning tussen twee collega-organisten op: één van hen had in het verleden in een orgeltijdschrift enige kritische kanttekeningen bij een bladmuziekuitgave van de ander geplaatst en al het oude zeer kwam als donderslag bij heldere hemel weer naar boven.
Recenseren het blijft een heikele kwestie en het gaat helaas wel eens mis. Enerzijds omdat organisten de tekstsoort recensie nogal eens met de tekstsoort reclame verwarren, anderzijds omdat bepaalde critici het onderscheid tussen persoon en zaak onvoldoende maken of te gemakkelijk iemand onderuit schoffelen. Betekent dit dan dat er nooit in superlatieven een lovende kritiek geschreven mag worden of dat de beoordelaar niet de vinger op de zere plek mag leggen? Nee, natuurlijk niet, maar een zekere mate van wat in de sportwereld fair play genoemd wordt zou de soms donkere orgellucht een heel stuk klaren. Kritiek krijgen op je geesteskind is niet eenvoudig, dat raakt je. Dat vraagt van recensenten minstens een zekere mate van inlevingsvermogen en stelt hen voor de plicht juist in het geval van een minder positief stuk de argumentatie en adstructie goed op te bouwen. Dan hoeft men het er niet mee eens te zijn, maar dan is wel duidelijk te achterhalen hoe men tot het oordeel gekomen is. Van de gerecenseerde mogen dan een zekere mate van sportiviteit en niet al te lange tenen verwacht worden. Uiteindelijk is de recensent ook maar een boodschapper die tracht de geïnteresseerde orgelliefhebber op de hoogte te brengen van interessante en minder interessante uitgaven die verschijnen.
Laten we vooral ook in 2006 onthouden dat het c’est le ton qui fait la musique zo een gek gezegde nog niet is. Dat de muziek in het aankomende jaar maar vaak het eerste èn het laatste woord mag hebben. [ANDRÉ KRUIJF]