‘Gert Oost bespeelt het orgel op de dies’ [interview]

Text Example

advertentie



Gert Oost is al ruim 40 jaar universiteitsorganist. Ook komende maandag (26 maart) speelt hij tijdens de diesviering van de Universiteit Utrecht op het orgel in de Domkerk.

Ik speel ook meestal bij oraties en probeer dan zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de kersverse hoogleraren. Die kunnen zeer gevarieerd zijn; zo ben ik wel eens gevraagd om improvisaties te spelen op de tunes van de Muppetshow of van Studio Sport, en een andere professor vroeg of ik wilde samenspelen met zijn zoon die een zeer verdienstelijk saxofonist bleek te zijn. Maar het meest merkwaardige verzoek was toch dat van een hoogleraar die zei: ‘Oost, wil je alsjeblief níet spelen?! Dat orgel herinnert me zo sterk aan de kerk, daar wil ik niets meer mee te maken hebben…’

Een begrijpelijke associatie, maar geen correcte. Het orgel is zeer geseculariseerd. Een groot deel van mijn werk, vooral de nieuwere muziek, heeft geen enkel religieus karakter. Niettemin: voor veel mensen heeft het orgel nog altijd iets mystieks. De muziek komt van ver, van boven, uit een instrument dat technisch ook nogal ongrijpbaar is. Niet voor niets heet het orgel die Königin; in de hemel zouden zich zelfs enkele gouden exemplaren bevinden, wordt gefluisterd.

Als organist werk en zit je veel alleen, ver af van je publiek. Misschien dat daarom nogal wat organisten onbescheiden zijn, de behoefte hebben om zich te laten horen, omdat ze anders misschien vergeten worden. Ik reken mezelf overigens niet tot deze categorie. Het is ook zo dat nogal wat organisten een beetje vreemd zijn, schuw. Dat heeft denk ik ook te maken met het solitaire karakter van dit beroep. Ik zelf schijn al op mijn derde geweten te hebben dat ik organist wilde worden. Mijn vader was predikant en wij woonden min of meer in de kerk. Ik heb één week geprobeerd om wiskunde te gaan studeren, maar het was eigenlijk toch echt wel duidelijk dat de muziek mijn passie was.

In 1960 ben ik in Utrecht Muziekwetenschap gaan studeren, en de combinatie met mijn uitvoeringspraktijk op het orgel was voor die dagen nogal ongebruikelijk. Net in dat jaar kreeg de universiteit van het Ufonds het Hinsz-orgel cadeau, dat een mooie plek kreeg in de Aula van het Academiegebouw. Ik ben toen als student gevraagd om dat orgel bij oraties te gaan bespelen. Sedertdien beklim ik jaarlijks zo’n veertig tot vijftig keer het oksaal in de Aula om oraties luister bij te zetten.

Dit oksaal, met dat prachtige houtsnijwerk met engeltjes, is er trouwens speciaal voor gebouwd. De wapenborden die nu aan de balustrade zitten, zaten oorspronkelijk in de achterwand van de Aula. Eén wapenpaneel zit daar nog steeds, onzichtbaar achter het orgel. Het Aula-orgel heeft een stevig geluid, een heldere, doordringende klank. Het is zondermeer een kostelijk instrument, bescheiden en toch kleurrijk en vooral verrukkelijk om te bespelen.

Vóór mijn aantreden speelde de Domorganist bij de diesvieringen. Mijn voorganger was dus eigenlijk Stoffel van Vliegen, die bijna vijftig jaar lang organist van de Domkerk was. Tijdens de laatste dies waarop hij speelde viel hij in slaap. Toen werd het hoog tijd voor een opvolger.

Daarnaast ben ik, na mijn afstuderen, nog geruime tijd werkzaam geweest bij Muziekwetenschap als docent voor alles wat met de uitvoeringspraktijk te maken heeft: het koorpracticum bijvoorbeeld, gehoorvorming, continuospel, harmonieleer en improvisatie en dergelijke. Een aantal jaren geleden ben ik daarmee gestopt. Ik weet ook niet of er in Utrecht nog veel aan muziekpraktijk gedaan wordt; in de landelijke taakverdeling blinkt Utrecht toch vooral uit met zijn historische benadering van de muziekwetenschap. Maar waar ik ook in Nederland orgel ga spelen, steeds weer kom ik oud-studenten tegen die met genoegen terug kijken op bijvoorbeeld dat koorpracticum.

In de geschiedenis van de orgelmuziek worden drie perioden onderscheiden: vóór Bach, Bach en na Bach. Mijn grote passie ligt duidelijk bij de laatste periode, bij de grote symfonische orgelmuziek van bijvoorbeeld Debussy of César Franck. Met name op het Domorgel uit 1831, de periode waarin dat soort muziek ook geschreven werd, komt die goed tot zijn recht; dat Bätzorgel heeft voldoende klavieromvang om eens goed te kunnen uitpakken. Tot 1826 had de Dom een nog uit de 16de eeuw stammend orgel, maar dat was dermate krakkemikkig dat het begin 19e eeuw werd afgebroken en er alleen nog een aantal oude pijpen uit hergebruikt is door de familie Bätz. Dat familiebedrijf heeft bijna drie eeuwen lang heel Midden-Nederland van orgels voorzien. In Den Haag, Delft, Amsterdam, Utrecht, overal kom je Bätzorgels tegen.

Ik speel ook regelmatig in de neogothische zaal van het oude paleis van koning Willem II in Den Haag, waar nu de Raad van State zetelt. Daar staat ook een Bätzorgel uit dezelfde tijd als het Domorgel, en dat heeft wéér een heel andere klank. Maar mijn voorkeur blijft toch uitgaan naar het Hinszorgel in de Aula. Hinsz was een Groningse orgelbouwer die oorspronkelijk uit Hamburg kwam. Hij bouwde dit orgel in 1733 voor de Lutherse kerk van Deventer, en in 1960 is het voor de UU opgekocht. Wat Bätz is voor Midden-Nederland, is Hinsz voor Noord-Nederland.

Voor de muzikale omlijsting van de dies heb ik wel overleg; soms met de rector persoonlijk. De huidige is één van mijn grootste fans, die me zomaar op een zondagmiddag nog wel eens een mailtje wil sturen om te bedanken voor mijn spel bij een of andere oratie. Soms probeer ik met mijn muziek aan te sluiten bij de diesrede, en als het Mozartjaar is, ligt het voor de hand dat ik een stuk van Mozart speel.

Er is ook wel muziek geschreven specifiek voor de universiteit. Ik heb wel eens zitten zweten op een stuk van een Amsterdamse componist die van het Ufonds een opdracht had gekregen, maar die eigenlijk geen flauw benul had van wat je met een orgel allemaal kunt doen.

En dan zijn er natuurlijk nog de oudere lustrumstukken, bijvoorbeeld van 1736 toen het 100-jarig bestaan werd gevierd met een compositie van de toenmalige Domorganist Johann Philip Albrecht Fischer. Dat stuk heb ik nog wel eens gespeeld. Van het 250-jarig bestaan is er een cantate van Richard Holl bewaard gebleven met hoogdravende, brallende teksten, die onlangs nog eens zijn uitgevoerd toen gevierd werd dat het zogeheten, befaamde orgelarchief Vente gedigitaliseerd kon worden.

Ikzelf heb voor dergelijke gelegenheden nooit composities gemaakt, hoewel ik nogal wat geschreven heb, met name voor koor en ensembles. Maar ik ben aanstaande dies natuurlijk wel weer van de partij. Dan speel ik Franse cortègemuziek van de componist Vierne. Cortège is niet alleen de naam van de optocht van hoogleraren, maar ook de aanduiding van muziek waarbij je statig dient te schrijden. [ARMAND HEIJNEN]

Met toestemming overgenomen uit het U-Blad.

© 2007 fotografie Wouter van Belle

© 2007 www.orgelnieuws.nl