Op 1 oktober 2011 werd het Hinsz-orgel van de Grote Kerk in Harlingen opnieuw in gebruik na een klankreconstructie door Flentrop Orgelbouw te Zaandam. Dit jaar zal het orgel voor het eerst na de restauratie weer centraal staan in een serie van zeven zomerconcerten op vrijdagavond.
Het eerste concert in de reeks wordt op 1 juni gegeven door titularis Eeuwe Zijlstra met werk van De Grigny, Böhm, Bruhns, Bach. De tweewekelijkse serie vervolgt met Ab Weegenaar, Jan Luth, Bernard Winsemius, David Dunnett, Eeuwe Zijlstra en Daniel Zarertsky. De concerten beginnen om 20.00 uur. Programma’s en meer informatie zijn te vinden op www.orgelharlingen.nl.
Het Hinsz-orgel van de Grote Kerk
We mogen aannemen dat Albertus Anthoni Hinsz (1704-1785) samen met de architect de plaats voor het orgel heeft bepaald. Eigenlijk een vrij unieke situatie: bijna altijd moet een orgelbouwer zich aanpassen aan de ruimte waarin het instrument geplaatst wordt. Hinsz kon daardoor een perfect in de ruimte passend instrument bouwen. Dat men in Harlingen voor Hinsz koos is niet zo vreemd : in de omgeving had hij al een aantal goede instrumenten gebouwd, zoals in Tzum (1764) en Sexbierum (1767). Al in 1773 werd een eerste betaling aan Hinsz gedaan, zodat hij al vroeg met de voorbereidingen van de eigenlijke bouw kon beginnen.
De bouw verliep voorspoedig en op 11 september 1775 werd de eerste pijp in het Rugwerk geplaatst door freule Agatha van Plettenberg. Na deze gebeurtenis ging het gezelschap een hapje eten in de stad, waarna men naar de kerk terug keerde. Tijdens de maaltijd hadden Hinsz en zijn medewerkers een compleet register in het Rugwerk geplaatst, zodat de freule ook op het nieuwe instrument kon spelen.
Ruim een half jaar later was het orgel gereed en op dinsdag 30 april 1776 werd het officieel in gebruik genomen met zang en andere instrumenten. Hinsz kreeg zijn laatste termijn. Zo ook de Harlinger houtsnijder/timmerman Johann Georg Hempel, die later de preekstoel zou maken. Het orgel had ongeveer 6.500 gulden gekost.
Orgeldeskundige Nicolaas Arnoldi Knock is lovend over het nieuwe instrument en vermeldt in zijn boekwerk met disposities de details en ook dat het orgel in kamertoon gestemd is (415 Hz voor a1).
Na het overlijden van Hinsz in 1785 overleden gaat het onderhoud na Albertus van Gruisen (1741– 1824) uit Leeuwarden; vanaf 1811 onderhouden de orgelmakers L. van Dam, eveneens gevestigd te Leeuwarden, het orgel. Wellicht had de bouw van het orgel door Van Dam in buurdorp Midlum dat jaar hier iets mee te maken. Maar in 1815 voert opnieuw Van Gruisen herstelwerkzaamheden aan het orgel uit, waarbij hij onder andere de toonhoogte op a1 = 430 Hz bracht door de (beschadigde) stemranden af te snijden. Ook Van Dam stemt het orgel in die tijd maar ook de familie van Gruisen blijft actief. Nadat in de jaren 1840/41 de Harlinger orgelmaker Melchior Schrage aan het orgel werkt, komt vanaf 1842 het onderhoud weer bij Van Dam terecht. Na een conflict over een te betalen rekening raakte Van Dam echter het onderhoud kwijt en werkt de Leeuwarder orgelmaker Willem Hardorff (1815-1899) vanaf 1853 aan het orgel.
Wijzigingen door Van Oeckelen
Orgelmaker Petrus van Oeckelen (1792-1878) was in 1810 juist bezig met de uitbreiding van het Van Gruisen-orgel in de Doopsgezinde Kerk (1810) van Harlingen toen hervormd Harlingen een orgel wilde laten bouwen in de (inmiddels verdwenen) Westerkerk kreeg hij ook deze opdracht. Het ligt voor de hand dat vanaf dat moment van Oeckelen ook de zorg kreeg voor het orgel in de Nieuwe of Grote Kerk.
In de latere jaren 50 en 60 van de negentiende eeuw bracht Van Oeckelen vele veranderingen in het Hinsz-orgel aan. In het kort : alle tongwerken werden vervangen, de toonhoogte ging naar a= 435, Scherp en Sexquialter verdwenen, de Mixtuur werd aangepast, de winddruk verhoogd en in het Rugwerk kwam een aantal strijkers.
Tot in het begin van de twintigste eeuw blijft het orgel in onderhoud bij Van Oeckelen. Vanaf 1910 komt echter de firma Van Dam weer in beeld en bekend is dat Pieter van Dam uitgebreide werkzaamheden aan het orgel verrichtte, waarbij de manualen hoger werden gelegd, het pedaalklavier vernieuwd en enkele registers werden veranderd. Zo werd in het Rugwerk een Voix Célèste geplaatst.
Toen ongeveer twintig jaar later het orgel opnieuw aan groot onderhoud toe was ging men in zee met de firma De Koff uit Utrecht. Opnieuw werd het pedaal vervangen. Tevens is er herstel van mechanieken en windladen. Ook vonden veranderingen in de dispositie plaats, waarbij sommige registers werden vervangen, andere opgeschoven. Zeven van de acht tongwerken werden door nieuwe (waarschijnlijk gemaakt door de firma Carl Giesecke uit Göttingen) vervangen. Alleen de Calcodion op het Rugwerk (een doorslaand register van Van Oeckelen) bleef.
Restauratie en reconstructie
Aan het einde van de jaren vijftig werd de kerk gerestaureerd en het interieur werd in groentinten geschilderd, zo ook de orgelkas. Ook werd een nieuwe verwarmingssysteem dat een slechte invloed op het orgel had, waardoor de conditie snel achteruit ging.
Tussen 1970 en 1981 werden de windladen van het Hoofdwerk en het Rugwerk gerestaureerd, waarna in 2000 algeheel technisch herstel volgde, de eerste fase van eerherstel van het orgel. Het werk werd uitgevoerd door de firma Flentrop te Zaandam die inmiddels het onderhoud van het orgel had gekregen. De tweede fase (de klankreconstructie) liet tot het jaar 2010 wachten. Op 1 oktober 2011 werd het geheel gereconstrueerde Hinsz-orgel weer officieel in gebruik genomen.
Deze reconstructie was zeer omvangrijk, waarbij veel afwegingen moesten worden gemaakt. Duidelijk was in elk geval wel dat bijvoorbeeld het teruggaan naar Van Oeckelen geen optie was: van Van Oeckelen was namelijk niet veel meer aanwezig. De restauratie door De Koff was met niet al te best pijpwerk (onder meerde tongwerken) uitgevoerd. Restte dus eigenlijk maar één optie: een reconstructie naar de situatie van Hinsz.
Bij deze reconstructie werden alle acht tongwerken door nieuwe vervangen, kwamen er nieuwe klavieren en een nieuw pedaalklavier in de stijl van Hinsz. De vijf spaanbalgen werden winddicht gemaakt en er kwam een nieuwe windmotor. De klavieren werden weer lager geplaatst en de lessenaar met het mooie melodietje van Van Vliet werd gecompleteerd (destijds was het onderste gedeelte bruut afgezaagd om de klavieren hoger te kunnen leggen). Ook vonden diverse veranderingen in de dispositie plaats, waarbij de terugkomst van de Scherp en de Sexquialter op het Rugwerk wel het belangrijkste was. In feite kwam dus de dispositie van 1776 terug. Zo klinkt het orgel dus nu weer zoals het waarschijnlijk in de tijd van Hinsz geklonken moet hebben. De werkzaamheden werden uitgevoerd door de firma Flentrop uit Zaandam. Adviseurs waren Jan Jongepier (tot 2008) en Cees van der Poel. [OTTO ROELOFSEN]
Dispositie
Hoofdwerk C-f3
Gedakt 16
Prestant 8
Baarpijp 8
Holpijp 8
Octaaf 4
Spitsfluit 4
Quint 3
Octaaf 2
Woudfluit 2
Mixtuur IV-V-VI B/D
Cornet III D
Trompet 16 B/D
Trompet 8
Voxhumana 8
Rugwerk C-f3
Holpijp 8
Quintadeen 8
Prestant 4
Fluit 4
Nassat 3
Octaaf 2
Speelfluit 2
Sesquialter II-IV
Scherp III-IV
Dulciaan 8
Pedaal C-d1
Bourdon 16
Prestant 8
Gedakt 8
Quint 6
Octaaf 4
Nachthoorn 2
Bazuin 16
Trompet 8
Schalmey 4
Cornet 2
Werktuiglijke registers
Koppel Hoofdwerk – Rugwerk (schuifkoppel)
Koppel Hoofdwerk – Pedaal
Afsluiters voor Hoofdwerk, Rugwerk en Pedaal
Tremulanten op Hoofdwerk en Rugwerk
Calcantenklok
Toonhoogte: a’= 415 Hertz
Winddruk: 70 mm wk
Stemming: volgens Neidhardt.