Het Hinsz-orgel in de Mariakerk te Uithuizen is recent gerestaureerd door Orgelmakerij Reil. In het weekend van 28 en 29 augustus wordt het orgel uit 1785 officieel in gebruik genomen. Adviseur Stef Tuinstra belicht het instrument in een uitvoerige beschrijving en een verslag van de restauratie.
2015 is het jaar waarin enkele beroemde Groningse orgels na een restauratie opnieuw in gebruik worden genomen en hun plek in de levendige Groningse orgelcultuur weer volop kunnen gaan innemen. Eerst was na een deelrestauratie het monumentale Schnitger-Hinsz-Freytgagorgel in Noordbroek aan de beurt dat op 9 mei jl. bij een uitpuilend volle kerk werd gepresenteerd. Op vrijdagmiddag 28 augustus om 16.00 uur wordt het Hinsz-orgel in de Mariakerk in Uithuizermeeden met haar elegante witte toren met blauwe kleuraccenten feestelijk in gebruik genomen.
Schnitgerschool
Is het Noordbroekster orgel bekend als hét symbool van een symbiose van de Schnitgerschool in Nederland, het vier registers grotere orgel in de Mariakerk te Uithuizermeeden valt de eer ten deel het laatste orgel te zijn dat Albertus Anthoni Hinsz in Nederland gebouwd heeft, namelijk in 1785. Hinsz overleed tijdens dat werk en zijn meesterknechten Matthijs Hansen Hardorff, grootvader van de later bekende Friese orgelmaker Willem Hardorff, en Frans Caspar Snitger Jr., de al decennia lang vaste medewerker en intonateur van Hinsz en de stiefzoon van Hinsz en zoon van Frans Caspar Schnitger die in 1729 op jonge leeftijd plotseling stierf. Hij was op zijn beurt weer de zoon van de legendarische Arp Schnitger. Ook de in 1784 als jonge nieuwe kracht aangetrokken Heinrich Hermann Freytag, de opvolger van Hinsz als bedrijfsleider, heeft meegebouwd aan dit orgel. Zo is evenals in Noordbroek de Schnitgerschool ook in Uithuizermeeden volop vertegenwoordigd.
Houtsnijder Christiaan Reurscher (Ruischer) heeft het fraaie en verfijnde lofwerk aan het orgel gemaakt en schilder Derk Meenkes (Meenken) kreeg grote lof voor zijn werk. De destijds 79-jarige Groninger Martini-organist Jacob Wilhelm Lustig keurde het orgel en was er in alle opzichten zeer enthousiast over. De totale kosten waren destijds 6.521,– Gulden, waarvan 5.452,50 Gulden voor de orgelmakers. Voor die tijd een vorstelijk bedrag dat overeenkomt met meer dan het dubbele van wat een dergelijk orgel heden ten dage zou moeten kosten.
Waagstuk
Het was een waagstuk om in een qua inhoud niet overdadig grote kerk zo’n fors orgel te bouwen (28 registers, twee klavieren en vrij pedaal). In de architectuur van het orgel qua front en binnenopstelling volgde Hinsz tot zijn dood ook hier het schema zoals hij dat in Leens in 1733 begonnen was te maken en dat ook in Midwolda (1772), Harlingen (1776) en Bolsward (1781) zo karakteristiek herkenbaar is.
Hinsz’ latere orgels zijn, wellicht nog uitgesprokener dan zijn eerdere orgels, (barok-) orkestraal van karakter. De zilverige mixturen van hoge samenstelling, die de orgels van vader en zoon Schnitger nog zo kenmerken, werden vervangen door hoge fluitregisters en een tongwerkklankkleur die nog dichter het instrumentkarakter van het toenmalige orkest benaderden.
Koortoon
Omdat er qua hoogte onder het gewelf niet veel ruimte was kreeg het orgel de toonhoogte die in Hinsz’ tijd werd aangeduid als ‘koortoon’: voor onze begrippen een halve toon hoger dan normaal. Zijn andere zo-even genoemde grote orgels uit de latere periode kregen alle ‘kamertoon’-hoogte die toen sterk in de mode was. Dat is een halve toon lager dan normaal, hetgeen een nog grotere deftigheid aan de orgelklank geeft. Dat gemis heeft Hinsz gecompenseerd door een uitgekiende dispositie en dito intonatie, zodat het fluwelige en kamermuzikale karakter van zijn latere orgels toch weer gerealiseerd kon worden.
Mensuren
De decennia lang heersende opvatting dat dit orgel zeer wijde mensuren zou hebben (veel wijder dan zijn vroegere orgels) blijkt na uitvoerig onderzoek niet te kloppen. Dat beeld was met name ontstaan bij het maken van replica’s van twee vulstemmen bij de vorige grote restauratie van dit orgel in 1968-70, nl. de Sesquialter van het rugwerk en de Mixtuur van het hoofdwerk. Registers die de klanktop van een orgel voor een belangrijk deel bepalen. Deze zijn daarom nu vervangen door dezelfde nieuwe registers, maar nu met de juiste mensuren die wél geheel aansluiten bij het oude pijpwerk, dat in maatvoering in feite nauwelijks afwijkt van dat van de vroegere orgels van Hinsz.
Weinig veranderingen
In 1804 bracht houtsnijder Matthijs Walles, die nauw met Freytag samenwerkte, het snijwerk op de balkonborstwering aan en maakte daarmee de rijkdom van het uiterlijk compleet. Daarna zijn er in de negentiende eeuw weinig veranderingen in het orgel aangebracht. In de eerste helft ervan was dat vooral te danken aan het onderhoud van de laatste telg van de Schnitgerschool Herman Eberhard Freytag, die het orgel vanaf 1819 tot het beëindigen van zijn bedrijf in 1861 trouw heeft onderhouden. Freytag werkte geheel klassiek door in de ‘stijl van het huis’ en wijzigde aldus niet allerlei elementen omwille van de nieuwste mode. Na Freytag onderhielden N.A.G. Lohman en J.A. Nienstuhl (een leerling van Van Oeckelen) het instrument, orgelmakers die in onderhoud met respect voor het oude te werk gingen. Lohman bracht in 1868 bij een grote reparatie een pedaalkoppel aan. Dit orgel is een van de heel weinige in de provincie Groningen in de negentiende eeuw waaraan de firma Van Oeckelen nauwelijks gewerkt heeft (slechts vier jaren klein onderhoud).
Geschilderd
Was het orgel bij de bouw in 1785, evenals dat van Harlingen (1776), zeegroen geschilderd, het lofwerk volledig verguld en de beelden wit met goud, in 1862 werd dit gewijzigd in de kleur die het orgel nu nog heeft en die bij het nu voltooide werk volledig is gerestaureerd: mahonie-imitatie met opnieuw witte beelden, maar het bladgoud anders over het snijwerk verdeeld dan voorheen. Dit fraaie werk is gedaan door de gebroeders Johannes Meenken uit Uithuizen, hetzelfde familiebedrijf dat in 1785 het orgel ook al had geschilderd. Zelfs tot in onze tijd is de bedrijfsnaam blijven bestaan.
Rigoureus
Van 1906-1910 en in 1931 is het orgel tamelijk rigoureus gerestaureerd naar wensen en ideeën van de toenmalige organist J.W. Dekker. Eerst door de Groninger orgelmaker Jan Doornbos en later door de firma Verschueren. Dat gebeurde volgens de destijds heersende romantische opvattingen, maar met veel minder technische vaardigheid en artistieke know-how, waarmee het orgel erg aangetast werd. Diverse registers werden uitgeruild door nieuwe of oude werden intern verplaatst. Het tongwerkensemble werd door doorslaande tongwerken van slechte kwaliteit vervangen. Ook de oude windvoorziening met vier spaanbalgen verdween en kwam er een modernere grote magazijnbalg.
Eind jaren vijftig van de vorige eeuw verkeerde het orgel in een zeer slechte staat. Het werd daarom in 1967-1970 grondig gerestaureerd door de Gebr. Van Vulpen te Utrecht onder advies van Lambert Erné. De verdwenen registers werden toen gereconstrueerd. De algehele aanpak was volgens het kennisniveau van die tijd. Sommige onderdelen ervan zijn voortreffelijk uitgevoerd, andere minder omdat het restauratievak destijds nog niet voldoende doorontwikkeld was. Daarom heeft het orgel sindsdien niet die lof geoogst en de bekendheid genoten die het zeker verdient.
Corrigerende restauratie
Omdat er zich na bijna vijftig jaar weer allerlei mankementen aandienden was er weer een groter werk aan het instrument nodig. Naast het nodige technische herstel was daarbij de artistieke keuze ook een hele belangrijke: hetzij het behouden van en dus voortborduren op de niet meer overtuigende restauratievisie van 1968, of het orgel een corrigerende restauratie geven waarbij alle goede elementen konden blijven, maar de niet overtuigende konden worden aangepast volgens het huidige kennisniveau. Enthousiast en ambitieus werd door het kerkbestuur voor het laatste gekozen.
Het enkele jaren geleden gehanteerde lotingssysteem voor rijks-restauratiesubsidie viel voor Uithuizermeeden gunstig uit en men viel ‘in de prijzen’. Zo heeft het kerkbestuur het geluk gehad dat met behulp van Brim-subsidie zowel de kerk als het orgel geheel konden worden gerestaureerd. Tegelijkertijd kon eveneens de grote aardbevingsschade aan de kerk worden hersteld. Zo staan kerk en orgel er nu weer fraaier bij dan vele decennia daarvoor en zal dat hopelijk niet worden aangetast door nieuwe aardbevingen… .
Niet in de laatste plaats door de reconstructie van de oorspronkelijke windvoorziening is de klank van het orgel spectaculair verbeterd en verfraaid ten opzicht van de vorige situatie. Het ademende karakter van de wind verleent de klank nu weer een voor dit orgeltype onmisbare flexibiliteit en een natuurlijk aanblaaskarakter. Zowel het oudste pijpwerk als dat van 1970 is volledig geherintoneerd volgens de methodiek van Hinsz. Het orgel klinkt veel fluweliger, verfijnder en zilveriger dan voorheen. Nu ook het uiterlijk is hersteld kan men weer ‘horen wat men ziet en zien wat men hoort’. De kleurstelling van 1862 is voor die tijd ook nog zo tijdloos, dat deze even zo goed in 1785 aangebracht had kunnen worden.
Ingebruikname en open dag
Menigeen zal zich dus op en na het weekend van 28 en 29 augustus weer kunnen verheugen op de klanken van dit weergaloze instrument in het al even fraaie en lichte kerkgebouw. Op vrijdagmiddag 28 augustus om 16.00 uur is de officiële ingebruikneming, in het bijzijn van onder anderen burgemeester Marijke van Beek van de gemeente Eemsmond en met een bespeling door Stef Tuinstra, de adviseur bij deze restauratie. Ook zal er een uitleg met klankdemonstratie zijn door directeur-orgelmaker Hans Reil en de adviseur. Op zaterdag 29 augustus is er van 11.00 tot 17.00 uur een open dag met een afwisselend programma van demonstraties, orgelbespelingen door organisten van de Mariakerk en boeiende videopresentaties over de restauratie en over het ambachtelijk orgels maken met als afsluiting een bespeling door Stef Tuinstra.
Restaurateurs
De restauratie is uitgevoerd door Orgelmakerij Reil BV te Heerde, het schilderwerk door Jan Martens (Zuidwolde, Gr.) en Helmer Hut (Beerta), de electrische voorzieningen door Technisch Expert Jansen (Uithuizen) en het aannemerswerk door Bouwbedrijf Veldman (Uithuizermeeden). Architecten waren Arie Nienhuis (Uithuizermeeden) voor de kerk en het aannemerswerk rond het orgel en orgeladviseur Stef Tuinstra (Bedum). De financiële begeleiding was grotendeels in handen van Harry Hulshof namens de Stichting Behoud Kerkelijke Gebouwen Groningen/Drenthe (Veendam).
Dispositie
H = Albertus Anthoni Hinsz, 1785
V = Gebr. Van Vulpen, 1970
R = Reil, 2015
Hoofdwerk C-d3 – windladen H
Praestant 8 – H
Gedakt 16 – H
Holpyp 8 – H
Octaaf 4 – H/V
Speelfluit 4 – H
Nazat 3 – V
Woudfluit 2 – V
Cornet 3 sterk – H
Mixtuur 4-5 sterk – R
Trompet 8 – H/V
Vox Humana 8 – H/V
Rugpositief C-d3 – windlade H
Praestant 4 – H
Fluit douce 8 – H
Gedaktfluit 4 – V
Gedaktquint 3 – V
Octaaf 2 – H
Spitsfluit 2 – V
Sesquialter 2-3 sterk – R
Dulciaan 8 – H/V
Pedaal C-d1 – windladen H
Bourdon 16 – H
Praestant 8 – H
Gedakt 8 – H
Roerquint 6 – H
Octaaf 4 – H
Nachthoorn 2 – V
Bazuin 16 – H/V
Trompet 8 – H/V
Cornet 4 – H
Werktuiglijke registers
Tremulant hele werk – opliggend – R
Tremulant Rugpositief – inliggend – R
Manuaalschuifkoppel – H
Pedaalkoppel – N.A.G. Lohman, 1868
4 spaanbalgen – R
3 afsluiters – H
Calcant(e klok) – R
Windlosser – H
Clavis – generale afsluiter registertrekkers – H
Toonhoogte: a1 = 465 Hz
Winddruk: 69 mm
Stemming: Neidhardt II
© 2015 fotografie Stef Tuinstra, kerk; Gérard van Betlehem, orgel