Ter gelegenheid van de vijftigste editie van het Internationaal Orgelfestival verscheen in juli van dit jaar het boek The Haarlem Essays. Daarin gaan diverse internationale auteurs niet alleen in op de geschiedenis en ontwikkeling van het improvisatieconcours en de zomeracademie maar worden ook verschillende diverse aspecten van het orgel en orgelrepertoire beschreven. Rob van der Hilst over het jubileumboek, en meer dan een halve eeuw improviseren.
Olivier Messiaen vertelde eens wat hij onder improviseren verstond. Dat was na afloop van een kerkdienst in de St. Trinité in Parijs – zijn vaste werkplek als organist – en na de gebruikelijke schare aanbidders na afloop beleefd, wat weggedoken, doch kordaat van zich te hebben afgeschud. Improviseren, dat is een fraai landschap, een aansprekende zin uit het evangelie of een mooi gedicht in herinnering brengen om vervolgens dat dan aan de orgelspeeltafel te verklanken. C’est ça. Alles wat je weet op het gebied van vormen, samenklanken en andere technieken komen dan als vanzelf aan de orde, zo voegde hij eraan toe in reactie op mijn verwonderde blik.
Messiaen zat al-tijd met muziek in zijn hoofd merkte ik in de circa tien ontmoetingen die ik met hem, zowel in functie als journalist als privé, had. Dat was vooral in Parijs maar ook in Nederland waar hij de concertante uitvoering in Utrecht van zijn Opus Magnum, zijn opera Saint François d’Assise als het beste muziekervaring beschouwde die hij ooit had meegemaakt. Zoals dit ook bij Hendrik Andriessen het geval was, ‘gebruikte’ Messiaen het orgel voor het improviserend zoeken naar (en vinden van) de juiste klanken en de juiste vormen en verhoudingen daarbinnen voor nieuwe composities, die soms later in de verste verten niets met het orgel van doen bleken te hebben.
Messiaens improvisaties vertoonden architectuur: hij speelde ‘alsof het gedrukt stond’ en in verschillende stijlen zelfs. Ooit hoorde ik hem in de St. Trinité improviseren over het bekende gregoriaanse Salve Regina waar in de harmoniek en thematische verwerking de wereld van Robert Schumann (!) doorklonk. Fantastisch mooi was dat: hij creëerde het ter plekke in een oerklassieke ABA-vorm mét coda natuurlijk. Messiaen kende vele stijlwateren om in te zwemmen, niet uitsluitend zijn eigen language musicale.
Kennis en kunde waren in het orgelspel van de analysedocent van het Parijse conservatorium totaal versmolten. Deze broodwinning bleek voor Messiaen zelf, en voor zijn studenten, van onschatbare waarde: door de ‘bouwstoffen’ en ‘architectuur’ van andermans composities als het ware in te drinken bracht hem dit zowel hemzelf op nieuwe improvisatie- en compositie-ideeën. Als dit al bij menig student de tinteling niet wekte om zelf aan de slag te gaan met het componeren.
Componist Ton de Leeuw die vanaf 1949 aan het Parijse conservatorium studeerde zei eens: ‘Wij zaten rondom hem aan de vleugel waar meestal een grote partituur op de lessenaar stond en luisterden vaak ademloos naar wat hij in zijn analytische tocht door de muziek zei, wat niet altijd gemakkelijk was, want Messiaen kon nogal binnensmonds spreken. Ik wist, en wij allemaal van de analyseklas wisten dat wij bij een van de allerbelangrijkste componisten elke week vrijwel op schoot zaten. Dat stak ook mij enorm aan, zonder dat wij nou muziekstukken maakten die een-twee-drie precies in Messiaens eigen stijl stonden. Als ik hem liet zien wat ik op mijn kamertje gemaakt had dan gaf hij er wel, althans desgevraagd, vakkundig commentaar op. Zoals over de instrumentatie van een ensemblestuk (‘monsieur, wilt u dit echt zo laten klinken?’) maar meer ook niet. Vandaar dat er ook geen Messiaen-school is ontstaan. Iedereen ging zijn gewoon zijn eigen compositorische weg, geruggesteund door Messiaen, dat wel natuurlijk. En wat ons enorm stimuleerde.’
Dat de grens tussen improvisatie en compositie bij Messiaen niet leek te bestaan, daarvan is op YouTube een fraai specimen te vinden in beeld en geluid zelfs. Was er maar zoiets overgeleverd van ‘notoire’ improvisatiemeesters als Bruckner, Mozart en Bach…
Ook vrij uniek is onderstaand fragment uit Messiaen’s analyseklas uit eind-1960er jaren met op de lessenaar Debussy’s enige voltooide opera Pelléas et Mélisande. Grappig dat daarop de toen jonge pianist Michel Béroff te zien is! Wie dit ziet en hoort die weet dat het Messiaen ging over het opwekken van Verbeelding dat de doorsnee ‘droge’ theoretisch-analytistische benaderingswijze domineerde. Ton de Leeuw: ‘Dat konden wij zelf wel en zo niet, dan hielpen wij elkaar wel daarbij’.
Dit alles borrelde bij mij boven tijdens het lezen van ‘The Haarlem Papers’ dat bij gelegenheid van de vijftigste editie van het Internationale Orgelfestival Haarlem in juli 2014 is uitgebracht door de Duitse muziekuitgeverij Dr. J. Butz Bonn (ISBN 978-3-928412-15-5: als 267ste publicatie van het Gesellschaft der Orgelfreunde).
‘Haarlem’ is een begrip in de Nederlandse en de (steeds meer) internationale orgelwereld. Sterker, het is zo’n beetje de enige happening van internationale allure – buiten het Frans Halsmuseum en Teylers Museum natuurlijk (maar dat zijn collectiehoudende instituten) – waardoor deze oeroude Hollandse stad zowaar een flinke lik grensoverschrijdende glans en gloria krijgt. Dat is maar enkele weken om de twee jaar, waardoor het wakkere provinciebestuur van Noord-Holland zo is geschrokken dat het aan dit oer-Hollandse cultuurfestival geen eurocent, laat staan één of meer euro’s wenst te besteden.
Het bestuur van het Haarlemse orgelfestival moet wel denken, om met Willem Elsschot te spreken, laat het stikken in zijn centen, in zijn kaas en in zijn krenten. En het gaat om de twee jaar met verve en vaart op zoek naar publiek en privaat geld. Gelukkig ziet de Gemeente Haarlem dat allemaal anders, want het ondersteunt ‘Haarlem’ financieel wel. Prima zo.
Kern van het orgelfestival is natuurlijk de aanwezigheid van het enorme achttiende-eeuwse Müller-orgel in de Grote of Sint Bavokerk dat, om de bekende Duits-Nederlandse muziekgeleerde en vooraanstaande Bach- en Mozartkenner Christoph Wolff te citeren ‘in het achttiende-eeuwse Europa als de grootste muziekmachine ter wereld gold’. Vandaar dat zeer grote musici-componisten zoals George Frederic Handel, waarschijnlijk ook Johann Christian Bach, mogelijk zelfs zijn oudere broer Johann Christoph Friedrich Bach, maar zeker Wolfgang Amadé Mozart en Felix Mendelssohn Bartholdy plus een hele reeks prominenten uit de oude en recente muziekgeschiedenis de weg naar Haarlem vonden. Altijd leuk om je dit, in de kerk aanbeland, even te realiseren: het geeft een mooi historisch gevoel van binnen.
Vriend en mentor Klaas Bolt zei mij eens terwijl wij de hoge steile trap in het orgel beklommen – hij was tot zijn dood in 1990 de ‘kerkelijke’ stadsorganist van de Grote Kerk, naast Albert de Klerk en Piet Kee die de ‘wereldlijke’ stadsorganisten’ waren – dat het hem verbaasd had hoe de jonge Mozart met zijn korte jongetjesbenen überhaupt op de orgeltribune met de speeltafel terecht had kùnnen komen. Hij zal wel door zijn vader Leopold naar boven en later naar beneden zijn gedragen, meende Bolt.
In The Haarlem Essays dat, de titel zegt het al, geheel in het Engels staat geschreven, is een keur van artikelen te vinden die de kunst van het improviseren van alle kanten belicht: natuurlijk de geschiedenis als ook de plaats ervan in deze onze allereigenste tijd. Hierbij geldt natuurlijk de geschiedenis van het inmiddels tweejaarlijkse internationale orgelimprovisatieconcours – oudste onderdeel van het gehele orgelfestival – zowel aanleiding als bodem ervan.
Wat ‘improviseren’ nou eigenlijk is? In elk geval zal iedereen het hiermee eens zijn, dat het gaat om klinkende muziek waaraan géén partituur ten grondslag ligt. Al hoewel…? Zo strikt hoeft dat nou ook weer niet te zijn, wetend dat bijvoorbeeld Ludwig van Beethoven en Franz Liszt graag – want tegen het zelf verveeld raken in – wanneer eigen, reeds gepubliceerde en inmiddels bij het publiek geliefd geraakte stukken aan de orde kwamen, die zij dan van een geïmproviseerde inleiding voorzagen of met pakkend onderdelen (-tjes) in een muziekstuk soms minutenlang improviserend aan de haal gingen, waardoor het zowel voor hen als voor het ongetwijfeld verraste publiek als nieuw klonk.
‘Mocht’ en ‘mag’ dat eigenlijk wel? Nou en of, als het maar naar de ongeschreven regels van de Goede Smaak ging en nog steeds gáát: dat diffuse maar uiteindelijk o zo concrete kernprincipe van alle kunst. Bovendien componist, dirigent en klavierleeuw Ferrucio Busoni zei het al eens: ‘als een compositie klaar is, dan heeft de muziek nog steeds niet het laatst woord gesproken.’ Goed gebruld leeuw!
Wat bijzonder intrigerend is in het 472 pagina’s tellende boek, behelst in feite maar een klein onderdeel ervan. Een opsomming en afbeelding van alle thema’s waarop vanaf 1951 tot en met 2012 jaarlijks, later tweejaarlijks werd geïmproviseerd tijdens de concoursfinale. Het biedt een aardige inkijk in zowel de ontwikkeling van de nieuwe muziek als van de positie van het orgel en organisten in ruim zestig jaar. Ter illustratie: waren er aanvankelijk nog jaren waarin voor het centrale thema van de concoursfinale uit de rijkdom van rooms-katholieke en protestantse gezangen werd geput (wat aardt naar de normale taakuitoefening van kerkorganisten), tegenwoordig komen er slechts vakcomponisten aan te pas. Zoals in dit jubileumjaar van het festival waar voor de concoursfinale componist Louis Andriessen (inderdaad zoon-van) het thematische materiaal leverde (zie hiervoor elders op deze website).
Het zijn zeker niet de minsten onder organisten en ook orgelspelende musici, voor het orgel geschreven hebbende componisten en theoretici die aan ‘The Haarlem Essays’ hebben meegewerkt, zoals zijn Christoph Wolff, Ton Koopman, Jan Hage, Jean-Claude Zehnder, Leo Samama en Jan Raas. Het onderwerp ‘improvisatie’ wordt vrij diepgaand en uitvoerig uitgewerkt, wat ook geldt voor de afdeling orgelrepertoire (J. S. Bach, Franse orgelromantiek en de ontwikkeling van de orgelmuziek vanaf Max Reger tot in de huidige tijd). Een cd met improvisatie-opnamen van concourswinnaars (vanaf 1955 tot en met 2010) maakt de uitgave letterlijk en figuurlijk compleet.
Het zeer informatieve boek ‘The Haarlem Essays’ is een lekker kauwboek, waar argeloze en niet-argeloze lezers – organisten en orgelliefhebbers – tot in lengte van dagen veel plezier aan kunnen beleven. Leesadvies: elke keer een apart hoofdstuk tot u nemen en de geboden informatie dan rustig laten indalen: het is meer dan slechts de moeite waard. Veel plezier hiermee!
The Haarlem Essays
Celebrating Fifty International Organ Festivals. Edited by Paul Peeters. (english language).
Inclusief cd ‘The Haarlem Improvisation Competition’: een selectie opnamen van prijswinnende improvisaties van de afgelopen concoursen door Piet Kee, Hans Haselböck, André Isoir, Jan Jongepier, Jan Raas, Sebastian Bartmann, Samuel Liégeon.
Uitgave: Musikverlag Dr. J. Butz / St. Internationaal Orgelconcours (Haarlem)
ISBN: 9783928412155
Pagina’s: 472 blz. geb. + cd
Prijs: € 36,00
[button link=”http://www.orgelshop.nl/orgelnieuws” target=”_new” title=”BESTELSERVICE”][/button]