De Cavaillé-Coll in de Saint-Sulpice in Parijs (1862): met zijn 100 stemmen was het de evenknie van de Walcker in Ulm (1856) en van de Willis in Liverpool (1855). Doorgaans wordt het beschouwd als een ‘typisch romantisch-symfonisch instrument’. Volgens de titularis, Daniël Roth, is dit onjuist: ‘In feite is het een instrument waarin de klassieke traditie en de romantische vernieuwing innig verbonden zijn’.
In 2011 schreef Roth, samen met zijn assistent Pierre-François Dub Attenti, voor het tijdschrift L’Orgue (2011/III-IV) een artikel over zijn toen bijna 150-jarige reus, waarin hij deze stelling verdedigt. Onlangs is van dit artikel, ‘L’orgue néo-classique et le grand orgue Aristide Cavaillé-Coll de Saint-Sulpice’, een herziene en in het engels vertaalde versie verschenen.
Het neo-klassieke orgel
In het eerste deel van zijn betoog schetst Roth hoe in de negentiende eeuw de belangstelling groeide voor muziek uit voorgaande eeuwen (Mendelssohn, Lemmens, Spitta, Guilmant, etc.), en hoe als gevolg hiervan de wens ontstond om het romantische orgel geschikt te maken voor de uitvoering van barokmuziek. In Duitsland leidde dit tot de Elsässische Orgelreform (1899) en het ontstaan van de Orgelbewegung (1925). In Frankrijk tot de oprichting van l’association Les Amis de l’Orgue (1927).
Dankzij voormannen van deze vereniging, Norbert Dufourcq, Felix Raugel en Henri Mulet, werden verschillende orgels aan de nieuwe wensen aangepast – en aldus van hun karakter beroofd. Winddruk werd verlaagd, pijpwerk opgeschoven; tongwerken werden zachter gemaakt, strijkers en overblazende fluiten verbannen naar het zwelwerk en grondstemmen vervangen door mutaties en hoogliggende mixturen. Dieptepunt in dezen was de ombouw van Francks orgel in de Ste. Clotilde (1933).
Ook klassieke instrumenten ontkwamen niet aan de neoklassieke verbeterwoede. Onder het mom ‘bij Clicquot begon het verval’ en ‘Dom Bédos was een amateur’, werden ze ontdaan van hun 16- en 32-voets koren, in een ‘normale’ toonhoogte (a’=440Hz) gezet, en soms zelfs uitgebreid met een romantisch Récit (St. Nicolas-des-Champs,1930; St. Merry,1947; Auch,1958).
Bovendien werden nieuwe instrumenten gebouwd, waarin Spaanse, Franse en Duitse klankwerelden bij elkaar werden gepropt, zoals in Reims (V. Gonzalez, 1937/38). Jehan Alain werd er door geboeid: ‘Twee uur lang lieten orkanen van geluid de gewelven van de Basiliek van Jeanne d’Arc weerklinken. […] Hij speelde van alles wat: Titelouze, Bach, Vierne, Dupré’s Prelude en Fuga in g, en uit zijn eigen werk… Al deze muziek […] kwam tot leven.’ (Abbé M. Blanc in L’Orgue, Nº. 215, p.52). Maar op den duur bevredigde zo’n compromis niet, omdat geen enkele klankwereld tot zijn recht kwam.
Het orgel in de Saint-Sulpice
In het tweede deel van het betoog stelt Roth dat de synthese waar de neo-klassieke beweging naar op zoek was, in feite allang tot stand was gebracht – en wel door Aristide Cavaillé-Coll. Reeds bij de bouw van zijn Opus 10 in de St. Denis (1841) had hij een ‘trait d’union entre l’art ancien et l’art nouveau’ gemaakt; in latere instrumenten zou hij dit herhalen (St. Roch, 1842; Nancy, 1859; Versailles, 1861). En wel door aan te sluiten bij wat voorhanden was. Zo behield hij in de Saint-Sulpice alle nog aanwezige registers van Clicquot (1781), reconstrueerde diens in 1846 verdwenen vulstemmen, en bouwde dit, met gebruikmaking van fluiten en strijkers van Ducroquet en Daublaine-Callinet, volgens een consistent mensurenpatroon uit tot een monumentaal geheel.
Daarom is dit orgel, aldus Roth, een instrument waarop niet alleen werk van Widor en Dupré, maar ook van Clerambault en Nivers, uitstekend tot zijn recht komt. Bovendien geeft het aan de muziek van Bach ‘een buitengewone grandeur’ (M. Duruflé in L’Orgue, Nº. 55, p.50). Netjes onthult Roth hoe je dat voor elkaar krijgt.
Dankzij twaalf strijkers en zes zachte tongwerken (Cavaillé-Coll kende de Walcker in Ulm!) kan tevens Duits-romantische muziek tot klinken worden gebracht; dankzij negen mutaties en twee zwelwerk-mixturen ook hedendaagse muziek. Roth legt uit hoe de jeux de combinaison, de tirage de jeu à double effet en de machine Grand-Orgue hierbij goede diensten kunnen bewijzen. Al deze mogelijkheden maken het instrument in de Saint-Sulpice tot een ‘Universalorgel’ par excellence, misschien wel tot ‘le plus parfait, le plus harmonieux, le plus grand, en het chef d’œuvre van de moderne orgelbouw’, zoals A.F. Hesse eens zei.
Het orgel in de Notre Dame
Roth besluit zijn betoog met een vergelijking van zijn instrument met dat in de Notre-Dame (1868). Dit orgel kon, vanwege ruimtegebrek, niet groter worden dan 86 stemmen. Doordat veertig procent van het pijpwerk echter uit 32-, 16- en 8-voets mutaties (+ septiemen) en progressief samengestelde mixturen bestond, was de diskant dermate sterk en de baskant dermate duidelijk, dat het in staat was de grote ruimte te vullen. Vierne was een en al lof (‘quelle noblesse! quelle intensité!’),- maar vond het Récit, dat stevige grondstemmen en een Plein Jeu miste, wel ‘très inférieur’ aan dat in de Saint-Sulpice (L. Vierne: Mes Souvenirs. Ch.5, p.86). Het zal duidelijk zijn dat Roth dit niet tegenspreekt. Het fascinerendst echter is dat het instrument, net als dat van de Saint-Sulpice, niet alleen geschikt was voor romantische muziek, maar ook voor het spelen van Bach.
Van wat Roth over zijn orgel vertelt, was het één en ander te horen op de dvd’s van Fugue State Films over Cavaillé-Coll (2013) en over Widor (2015). Wie die niet gezien heeft, of er wel wat meer over weten wil, schaffe dit boekje aan. Het betoog is gekruid met citaten, onderbouwd met voetnoten, verluchtigd met foto’s, en wordt besloten met een dispositieopgaaf van Roths reuzeninstrument. En wie wil weten of hij gelijk heeft: luister maar…!
Daniel Roth/Pierre-François Dub-Attenti
The Neoclassical Organ and the Great Aristide Cavaillé-Coll Organ of Saint-Sulpice, Paris
Uitgave: Rheingold Publishing Ltd. (2014)
Nummer: –
Pagina’s: 48 (EN, vertaling George Baker en Michael Eddyshaw)
Prijs: £ 8,95
Bestellen: rhinegold.co.uk