In het weekend van 27 tot en met 29 september 2019 wordt het orgel van de Hervormde Petrus en Pauluskerk te Loppersum na restauratie en reconstructie opnieuw in gebruik genomen. Het orgel werd hersteld van aardbevingsschade. Ook werden ingrepen van de restauratie uit de jaren 50 en 60 teruggedraaid.
Orgeladviseur Stef Tuinstra beschrijft de lotgevallen van het orgel in Loppersum en de totstandkoming van de restauratie van dit ‘Martini-orgel van de Ommelanden’
Loppersum is als episch centrum het boegbeeld van het aardbevingsproblematiek in de provincie Groningen. Als gevolg van aanzienlijke bevingsschade aan het orgel was een grootschalige hersteloperatie nodig. Na het aanvankelijke grootonderhoudsplan gaf dat de nodige deining en aanvankelijke scepsis vanwege de te verwachten uit de pan rijzende kosten van die operatie. Kosten die voor een belangrijk deel via cultuurfondsen, sponsoren en andere private personen zouden moeten worden opgebracht.
Gelukkig kon het laatste deel van het uiteindelijke plan voor wat er nu idealiter mogelijk zou kunnen zijn door een genereuze provinciale rijksmonumentensubsidie (GRRG-2019) alsnog uitgevoerd worden en is er een evenwichtig afgewogen resultaat ontstaan. Met vereende krachten is aan het instrument gewerkt, maar ook na de ingebruikneming zal er nog in detail worden doorgegaan om het plan met betrekking tot de GRRG-subsidie volledig te voltooien.
Het werk is uitgevoerd door de Koninklijke Orgelmakerij Bakker & Timmenga te Leeuwarden, restauratieaannemer J. Blokzijl, beeldsnijder Tico Top, restauratieschilder Appie Veenstra en Technisch Expert Jansen (elektra). Adviseurs zijn Stef Tuinstra alsmede Wim Diepenhorst en Cor van Kooten namens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Andreas de Mare
Het forse instrument (hoofdkast van 12 voet) werd blijkens een opschrift op de orgelkast gemaakt in 1562. Uit de inscripties van de niet meer aangesloten pijpen in de middentoren van het Hoofdwerk blijkt dat Andreas de Mare de bouwer is. Andere stilistische kenmerken versterken deze bevinding nog eens.
Dendrochronologisch onderzoek zal nog uitwijzen of er delen van de oude onderkast en een aantal ornamenten mogelijk nog uit de 15e eeuw dateren. Het resultaat daarvan wordt over enkele maanden verwacht.
Het Rugpositief (6 voet) en de borstwering in de typerende Bremer ‘Knorpelstil’ kan worden gedateerd rond 1590. Aangezien het kastwerk ervan wel verwantschap toont met het Hoofdwerk en ook de oorspronkelijke frontindeling van het Rugpositief daartoe aanleiding geeft is het zeer wel mogelijk dat Andreas’ zoon Marten de Mare het Rugpositief gemaakt heeft.
Daarna had het orgel waarschijnlijk drie klavieren, waarvan het bovenste wellicht een klein Borstwerk was met alleen een Regaal 8 voet, zoals toentertijd in Emden. De klavieromvang van het Hoofdwerk was van FF – g2, a2, die van het Rugpositief en het Borstwerk F – g2, a2. Het orgel bezat ongeveer 22 registers. Het Pedaal (F – c1, d1) was een octaaf lager aangehangen aan het Hoofdwerk. De toonhoogte zal een G-stemming zijn geweest, ongeveer een kwart lager dan de huidige. De stemming was ongetwijfeld middentoon.
Het instrument was voorzien van grote luiken en de huidige voluten onder aan de torens moeten vóór 1803 boven op de torens hebben gestaan. Met bij het Hoofdwerk kleine paviljoens als basement en de lage kroonlijst aangevuld met rank- en bladwerk om zo als geheel voldoende volume te hebben. Bij het Rugpositief een hoger paviljoen met daarop de voluut die nu onder aan de middentoren hangt, alsmede aanverwant lofwerk. Het balkon was vrijhangend en de borstwering had een dusdanige vorm dat men alleen door de poortjes van de onderkast bij de klavieren kon komen.
Hendrik Huisz
In 1665 is het orgel gerestaureerd en verbouwd. Naar de kenmerken ervan te oordelen door Hendrik Huisz. Bovendien staan diens inscripties eveneens op de zeven niet meer aangesloten oudste pijpen in de Hoofdwerk-middentoren.
Hij wijzigde het orgel van een F- in een C-orgel met een klavieromvang van C kort octaaf – c3, het pedaal waarschijnlijk van C – c1. Hij moet daarom nieuwe windladen aangebracht hebben, maakte een andere verdeling van met name het Rugpositieffront met vier kenmerkende tussenvelden. Ook verruimde hij de ronde zijtorens enigszins.
Huisz zal ook vrij zeker een vrij pedaal hebben gemaakt dat naast het Hoofdwerk in de hoofdkast stond. Of het oude Borstwerk nog bleef, of ook nieuw gemaakt werd, is niet duidelijk. Na deze verbouwing had het orgel ongeveer 25 registers.
De vorm van het balkon werd ook veranderd en uitgebreid zoals in de huidige vorm nu weer (opnieuw) te zien is. Het orgel werd daarbij voorzien van twee draagkolommen; de hoeken van het balkon kregen geen zuilen maar draagpalen met daarom heen een zwaar grenen beschot in gordijnvorm dat vervolgens als trompe-l’oeil in imitatie gordijnvorm was geschilderd.
Albertus Anthoni Hinsz
Dit instrument verkeerde in 1735 in slechte toestand en men wilde een nieuw orgel volgens de laatste mode, geïnspireerd door de orgels van Zandeweer en de Martinikerk in Groningen. Aldus geschiedde en maakte Albertus Anthoni Hinsz een nieuw Hoofdwerk. Hij vernieuwde alle frontpijpen met uitzondering van die van de middentoren van het Hoofdwerk. Huisz had die nog wel benut maar Hinsz liet ze als ongebruikte sierpijpen staan.
Hinsz restaureerde de 17e-eeuwse windvoorziening met vijf spaanbalgen, hij maakte een nieuwe speel- en registermechaniek en klaviatuur. Daarbij maakte hij gebruik van oude, mogelijk 16e-, in ieder geval 17e–eeuwse walsen.
Olijfgroen
Ook de orgelkast werd geheel gewijzigd en uitbundig van nieuw snijwerk voorzien, hoogstwaarschijnlijk door Casper Struiwigh en leerlingen uit zijn atelier. De overal op de kast teruggevonden olijfgroene kleur met al het rijk vergulde snijwerk zou vervolgens in 1740 een voorbeeld worden voor de kleurige uitmonstering van het Groningse Martini-orgel. Het Rugpositief bleef vooralsnog grotendeels in de toestand van 1665.
Heinrich Hermann Freytag
In 1803 maakte Heinrich Hermann Freytag het werk van zijn illustere voorganger af door het binnenwerk van het Rugpositief te vernieuwen. Door Mattijs Walles werden ook een aantal nieuwe lofwerkstukken op de orgelkasten gemaakt in plaats van de oude. De 16e-eeuwse voluten bleven opvallend genoeg bewaard en werden nu onder aan de torens bevestigd. Sindsdien had het orgel 20 registers, twee klavieren en een aangehangen pedaal. Vier overgebleven oude z.g. ‘bokkebaarden’ (ezelskoppen) werden in de voluut onder het Rugpositief aangebracht.
Van zeegroen naar rijtuigzwart naar naturel
In 1832 werd de kerk gerestaureerd waarbij het kerkinterieur werd vernieuwd. De olijfgroene kleur van het orgel werd nu zeegroen en het snijwerk kreeg ook rode accenten en de volledige vergulding werd teruggebracht tot opgehoogd goud. In 1864 vond een tussentijdse restauratie in plaats door P. van Oeckelen. Daarbij werd onder andere de windkanalisatie verwijd. De modieuze beschildering van 1832 weer vernieuwd, nu in rijtuig zwart met veel goudbieswerk en verguld snijwerk in een ietwat teruggehouden schildersgoud stijl.
Bouwkundig (materiaal kastwerk en balkon) is het instrument sindsdien niet meer gewijzigd tot aan 1958. Wel werden in 1912 alle kleuren helaas verwijderd, hetgeen het orgel een volledig ander aanzien gaf. Het eiken werd naturel van kleur en het vele grenen werd dekkend donker gebeitst om het enigszins bijpassend te krijgen. In de eerste helft van de 20e eeuw werden enkele registers vernieuwd. In 1918 werd de oude windvoorziening vervangen door een grote magazijnbalg die nu nog aanwezig is.
Restauratie 1958-1966
Zo was het orgel als een fraai historisch gegroeid geheel tot ons gekomen totdat het in 1958 grondig werd verbouwd. In de jaren 1972 tot 1974 is over dit orgel in het tijdschrift ‘Het Orgel’ een artikelenserie verschenen van de hand van twee destijds zeer jonge auteurs Frans Talstra (archivist) en Stef Tuinstra (orgelstudent),’‘t Lopster Örgelspul’ geheten. Deze titel was ontleend aan een 19e-eeuws Gronings gedichtje waarin het Lopster orgel als het ‘kroontje van Grunnegerlaand’ gekenschetst werd.
De vele afleveringen verhaalden over de restauratie van 1958-1966. Deze werd gescheiden in een meubelrestauratie en daarna die van het binnenwerk, hetgeen destijds gebruikelijk was. Omdat kast en balkon in 1958-59 weer naar een vermeende 16e–eeuwse toestand werden teruggerestaureerd paste naderhand het nog grotendeels authentieke binnenwerk van 1735 en 1803 niet meer.
Heftige discussies
De restauratie van het binnenwerk volgde in 1962-63 maar het werk werd tijdelijk stilgelegd vanwege heftige interne discussies tussen de adviseurs van Monumentenzorg en de toenmalige Nederlandse Hervormde Orgelcommissie. Er moest veel nieuw gemaakt worden of oud materiaal sterk worden gewijzigd om weer te kunnen functioneren en dat wekte ook toen al grote interne onenigheid in de hand.
Zowel het idee erachter als het onderzoek ernaar, en ook de slechte communicatie over een reeks van jaren, hadden tot gevolg dat deze restauratie tijdens het werk en ook al snel daarna als mislukt werd beschouwd. Sindsdien is de kritiek op die restauratie tot 2016 gebleven. De toch heel goede en baanbrekende dingen die bij deze restauratie óók werden gerealiseerd bleven daardoor helaas teveel onderbelicht en wordt het daarom hoog tijd dat recht te trekken.
Aardbevingschade
De kerk werd van 2012-2015 gerestaureerd en in het kader daarvan zou het orgel een grootonderhoudsbeurt krijgen. De bestaande situatie zou technisch verbeterd worden en iets van het oude uiterlijk zou ook worden hersteld. Onder andere door afgenomen grote stukken snijwerk opnieuw weer aan te brengen.
Vooral de zware aardbeving van Huizinge in 2012 gooide echter roet in het eten en het orgel verzakte daarna in snel tempo. Reden voor de NAM om niet allen schade maar tevens een veiligheidsrisico vast te stellen: het orgel moest onmiddellijk worden gestut met steigermateriaal. In tussentijd werden plannen gemaakt om de schade te herstellen.
De NAM wilde de schade gelukkig wel meteen erkennen en het herstel ook ruimhartig betalen met een eenmalige afkoopsom. Er werd echter wel de eis bij gesteld dat het instrument aardbevingsbestendiger diende te worden hersteld en er zouden kolommen onder het balkon moeten komen; een terechte eis. Na velerlei afweging gaf adviseur Stef Tuinstra het dringende advies om als enige eerlijke optie ten aanzien van de identiteit van het monumentale instrument terug te keren naar de bouwkundige toestand van vóór 1958.
Struikelblok
De kosten daarvan en de ingewikkelde financiering die daarvoor op touw moest worden gezet vormden echter een dermate groot struikelblok dat, behalve de adviseur en op de achtergrond de RCE, niemand van alle overige betrokkenen het plan zag zitten. Het groot onderhoud zou zelfs niet meer doorgaan en de al geworven subsidie zou teruggestort moeten worden. Daarmee zou bewust drie ton aan mogelijke subsidies afgewimpeld worden.
Dat werd de kerkrentmeesters ook wel wat te gortig en mocht het aanvankelijk geplande groot onderhoud dan toch nog wel doorgaan. Omdat de orgelmakers van Bakker & Timmenga vol in het werk zaten en men een jaar moest wachten voordat er aan dat geplande groot onderhoud kon worden begonnen vroeg adviseur Tuinstra om in die tijd zo voortvarend mogelijk aan fondswerving kon gaan doen om te proberen het grote financiële gat zoveel mogelijk te dichten. Dat voorstel werd door het kerkbestuur geaccepteerd en aldus geschiedde.
Restauratie-reconstructie 2017-2019
Tuinstra maakte eerst vier planmodellen met elk een min of meer afgerond stadium.
- Herstel van de bouwkundige situatie inclusief reconstructie van de oude balgkast in de toren met herstel van de 16e–eeuwse toegang naar het orgel via de toren, alsmede het oude grootonderhoudsplan van het binnenwerk. Het herstel van de Van Vulpen-mechaniek werd gewijzigd in de reconstructie van de gedeeltelijk verdwenen Hinsz-mechaniek omdat de orgelkasten weer op hun oorspronkelijke plaats werden gezet. Dit kon worden bekostigd met de reeds toegezegde Brim-subsidie van het Rijk, alsmede het schadeherstel door de NAM en het gespaarde eigen orgelfonds van de kerkelijke gemeente.
- Met meer financiële armslag daarbij herstel en aanvulling van alle lofwerk voor Tico Top.
- Met nog meer mogelijkheden een gedeelte van het kleurwerk en vernieuwing van de windkanalisatie.
- Een ideale situatie met volledig herstel van het uiterlijk en gedeeltelijke herintonatie.
Elk plan werd voorzien van een directiebegroting en een genuanceerd financieringsplan zodat in een vroeg stadium bekend was met welke eigen bijdrage het kerkbestuur rekening zou moeten gaan houden.
Succesvolle fondswerving
Door de succesvolle fondswerving werden gaandeweg de plannen en prognoses bevestigd en kon in de jaren van uitvoering vanaf 2017 model 1 alvast in opdracht worden gegeven. Na toezeggingen van onder anderen de sponsoren Helmantel en Knigge ook successievelijk de modellen 2 en 3 en en tenslotte na subsidietoezegging van de Lopster Eenkema Stichting en van de Provincie Groningen in het kader van de GRRG-2019 ook model 4. Daarbij kon tevens de inmiddels (globaal) ontdekte oude stemming van het orgel in 1735 worden hersteld.
Omdat er telkens met tussenpozen moest worden gewerkt om te wachten op nieuwe financiële middelen duurde het werk al met al wel langer dan gebruikelijk.
De sfeer van Frans Caspar Schnitger
Maar nu is het dan zover en staat er qua uiterlijk een ongekend fraai 16e- en 17e-eeuws orgel, in 18e-eeuwse kleurgedaante en dito binnenwerk van 1735 en 1803 met een deel classisistisch lofwerk uit die tijd. De klank ademt nog geheel de sfeer van Frans Caspar Schnitger zoals in Zandeweer en Leens met zilverige mixturen, zangerige fluiten en sonore tongwerken.
De stemming is een 1/5 komma middentoon zoals die ook in het Schnitger-orgel in Norden (Oostfriesland) voorkomt en geeft de klank grote grandeur. Ook hier is opmerkelijk hoe H.H. Freytag in 1803 zich bij de stijl van het oudere werk heeft aangepast en qua klanksfeer het Rugpositief naadloos bijpassend heeft weten te maken. Freytag was er trots op vertegenwoordiger te zijn van de Schnitger-school en zodoende deed hij bij restauratiewerk als wellicht een van de allereersten in zijn tijd aan procesreconstructie, wat in onze tijd heel gewoon is, maar in zijn tijd volstrekt níet.
Een en al uitbundigheid en rijkdom
Bij de herintonatie zijn de in 1962-63 aangebrachte neobarokke intonatietechnieken gewijzigd in een meer oorspronkelijke methodiek: lagere winddruk en kleinere pijpvoetopeningen maar veel wijdere kernspleten en met name bij de Trompet (1962, naar Leens, 1733) langere bekers. Mede door de nieuwe windkanalisatie in meer oorspronkelijke maatvoering is de klank van het orgel herboren, karakteristiek met een herkenbaar eigen geluid en van een grote klankschoonheid met nu ook poëzie die er voorheen niet was.
Nu kan men weer zien wat men hoort en horen wat men ziet: een en al uitbundigheid en rijkdom, maar ook een grote mate van verfijning met fraaie details in een vormtaal van drie eeuwen bij elkaar, elk van hoog niveau. Door de kleur is dit alles (opnieuw) tot één geheel bij elkaar gebracht. ’t Lopster örgel is nu weer ‘’t Kroontje van Grunnegerlaand’!
Ingebruikname
De ingebruikname van het orgel vindt plaats in het weekend van 27 tot en met 29 septemer. De officiële ingebruikname is op vrijdagmiddag 27 september om 16.00 uur. Het programma bevat naast orgelbespeling toespraken en een orgeldemonstratie door adviseur Stef Tuinstra.
Zaterdag 28 september is er van 10.30 uur tot 15.30 uur een open dag gehouden met om 11.00 uur, 12.30 uur en 14.00 uur demonstraties en uitleg door Stef Tuinstra en Ab Gramsbergen. Ook zijn er videopresentaties van de restauratie en gelegenheid tot bezichtiging. Om 17.30 uur wordt de dag afgesloten met een concert door het Collegium Musicum Loppersum onder leiding van Jelke Hamersma en organist Jan Luth.
De kerkelijke ingebruikname is op zondag 29 september tijdens een feestelijke dienst die om 09.30 uur begint. Medewerking daaraan verleent de Riepster Cantorij. ’s Middags, om 16.00 uur, geeft het Luthers Bach Ensemble een concert onder leiding van Tymen Jan Bronda. Het ensemble Copper & Zink speelt op barokke blaasinstrumenten, Robert Koolstra bespeelt het orgel.
Dispositie
Hoofdwerk C-c3
Quintadeen 16
Prestant 8
Fluit Does 8
Octaaf 4
Speelfluit 4
Quintfluit 3
Octaaf 2
Sesquialter II
Mixtuur IV-VI
Fagot 16 bas/discant
Trompet 8 bas/discant
Vox Humana 8 bas/discant
Rugpositief C-c3
Roerfluit 8
Prestant 4
Gedekte Fluit 4
Nasard 3
Octaaf 2
Woudfluit 2
Scherp III
Dulciaan 8
Pedaal C-d1
Aangehangen
Werktuiglijke registers
Koppel Hoofdwerk-Rugpositief
Tremulant Rugpositief
Afsluiter Hoofdwerk
Afsluiter Rugpositief