Psalmen in Rolduc. Jan-Willem van Braak, Klais-orgel Abdijkerk Rolduc.
Entrée Psalm 62; Hymne et Toccata Psalm 27; Carillon funèbre Psalm 90; Canto Ostinato Psalm 39; Prélude et Choral orné Psalm 50; Méditation et Choral Psalm 38; Alla Marcia Psalm 61; l’Orage d’Orgue Psalm 142; Fantaisie et Choral Psalm 5; Prélude Psalm 19; Cinq Versets sur Psaume 134; Scherzando Psalm 2; Introduction et Toccata Psalm 150; Méditation et Choral Psalm 20; Invocation Psalm 149; Petite Litanie et Choral Psalm 130; Carillon-Sortie Psalm 110. CD ICM206031 € 18,50
Muzikale interpretatie * *
Programmakeuze * *
Keuze van het (de) instrument(en) * * * *
Kwaliteit van de opname * * * *
Informatie in het boeklet * * * * *
Grafische vormgeving (cd en boekje) * * * *
Klik hier om dit artikel te bestellen
Het mag verheugend worden genoemd dat ook binnen niet-professionele kring van organisten de belangstelling voor het gebruik van de Fransromantische en modernere stijlelementen steeds meer toeneemt. De cd ‘Psalmen in Rolduc’ is een poging om de ‘klanktaal’ (term van Jan-Willem van Braak) van Franse componisten van Debussy tot Messiaen over te zetten naar de Geneefse melodieën van de psalmen. Jan-Willem van Braak koos daarvoor het relatief onbekende Klais-orgel uit 1932 in de Abdijkerk van Rolduc. Dit instrument heeft kenmerken van de Orgelbewegung al in zich, samen met de 19e-eeuwse elementen zoals de vier achtvoets labialen op het hoofdwerk en de strijkers op positief en zwelwerk.
Het programma van deze schijf bestaat uit 21 relatief korte bewerkingen. Vandaar dat het onmogelijk is om alle tracks te bespreken. Ik haal er een aantal uit.
Psalm 62 begint met een Adagio, boven een akkoord (linkerhand) verschijnt de cantus firmus in het pedaal gecombineerd met virtuoze fragmenten in de rechterhand, waarna een toccata volgt met nog steeds de melodie in het pedaal, uitlopend in fortissimo-akkoorden à la Messiaen. Het werk eindigt zoals het begon: cantus firmus in het pedaal en hetzelfde akkoord in het zwelwerk.
Psalm 27 is gespeeld in de vorm van een Introductie (Hymne) en Toccata. De Hymne bestaat uit fragmenten van de eerste regel, gespeeld als kwartenstapeling, waarna een typisch Franse toccata volgt. De melodie verschijnt beurtelings in de sopraan en de bas. De inleiding wordt exact herhaald en fungeert nu als slot.
Psalm 39 bestaat uit twee tonen (quint) in het pedaal waarboven een ritmische figuur wordt herhaald. Daarboven wordt de cantus firmus in quinten gespeeld. De harmonieën en ritmische figuur worden twee keer getransponeerd. Verder blijft het werk eigenlijk constant hetzelfde. Het slot is erg abrupt, alsof de organist daar geen raad mee weet, tenzij je vanuit de tekst van de psalm gaat redeneren.
Psalm 50 heeft als titel Prelude en Choral orné. De prelude heeft in het virtuoze passagewerk trekjes van Dupré, zoals die later ook komt in Psalm 5 terugkomt. Het choral orné heeft de melodie onversierd in de sopraan en volgens mij is dit niet de bedoeling. De melodie hoort bij deze vorm juist versierd te zijn. Als je Franse titels aan de werken geeft, moet de vlag wel de lading dekken… Waarmee ik kom op de relatie titel/werk.
Psalm 149 heet Invocation wat met inkeer te maken heeft. Het werk klinkt echter als een evocation (aanroep). Psalm 19 krijgt de titel Prelude , terwijl het echter een Toccata is op dezelfde manier als Psalm 27. En zo heet een Verset over Psalm 134 een ‘Tiento’, een vorm die verwant is aan de ricercare, wat daar echter niets mee van doen heeft…
Het komt er dus op neer dat bij het improviseren in een Franse stijl de manier van harmoniseren en behandelen van het thema goed bestudeerd moet hebben om te weten hoe je dat aan moet pakken. Of dat nu vormen of structuren van Messiaen, Langlais, Alain of Dupré zijn, maakt niet uit! Verder moet er overeenkomst zijn tussen titel en vorm. Bij het beluisteren van deze cd kreeg ik eerlijk gezegd wat gemengde gevoelens. De muzikaliteit is onmiskenbaar aanwezig, maar als ik de cd helemaal beluister komen veel structuren en akkoorden zo vaak terug dat het bij mij als een manier overkomt. Veel tracks zijn in forte-klanken of op een virtuoze manier gespeeld. Het enige werk wat echt een rustige sfeer heeft is Psalm 20, maar dit wordt dan weer zeer summier uitgewerkt, en dat is jammer. Daardoor is het lastig om de hele schijf in een keer uit te luisteren. Voordat je als luisteraar gewend bent, is het alweer afgelopen en dat is iets wat ik nog nooit bij een Franse componist heb gehoord! Dat is juist het punt: goed uitwerken en de tijd nemen voor je muzikale verhaal.
Deze cd bewijst dat je voor het werken met deze laatromantische stijlen even veel kennis moet hebben als voor het improviseren of componeren in nog oudere stijlen. En die kennis is bij Jan-Willem van Braak zo basaal aanwezig dat ik hem zou willen aanraden zich daarin te goed verdiepen. Het ligt daarbij niet aan het ontbreken van talent, maar juist aan het ontwikkelen daarvan!
Als je een cd volspeelt in deze stijl(en) is het belangrijk om de voorbeelden qua vormen en ‘klanktaal’ zó te beheersen dat er iets nieuws ontstaat. Dat overtuigt zonder twijfel, en ik ben ervan overtuigd dat Jan-Willem dat kan! [GERBEN MOURIK]
© 2006 www.orgelnieuws.nl