RECENSIE Bruckner 8 for organ – Gerd Schaller in Rouen

bruckner 8 gerd schaller

Niet zoveel grote klassieke componisten (hoe zou je die eigenlijk definiëren?) hebben voor orgel geschreven. Bach, Mozart en Franck wel, maar Beethoven, Bruckner, Mahler en vele anderen niet of nauwelijks. Toch werd de Vijfde van Mahler, in een bewerking van David Briggs opgenomen in Gloucester Cathedral, ooit een hit. Bruckner 8? Een begrip voor liefhebbers. 

Text Example

advertentie



Een bijzondere man, die Bruckner. Een laatbloeier. Pas op zijn veertigste ging hij aan de slag met het aan papier toevertrouwen van zijn symfonische aspiraties. Zijn eerste pogingen zijn later genummerd als ‘0’ en ‘00’ en bleven onderwerp van revisie, door hemzelf en door anderen. Na voltooiing van zijn Achtste zette hij zich weer aan het herzien van zijn Eerste! Een van de redenen was overigens de lengte van zijn symfonieën, die de uitvoerbaarheid en verdraagbaarheid wat in de weg stond. 

Pas in 1884 oogstte hij lof met de uitvoering van zijn Zevende. Aan de Achtste werkte hij drie jaar, van 1884 tot 1887, om daarna natuurlijk weer ijverig aan het reviseren te slaan. Dat deed hij overigens naar aanleiding van kritiek. Zo ontstond de 1890-versie. Een latere redacteur betreurde juist weer de in de eerste versie gemaakte coupures, en voegde delen van Eén toe aan Twee. Zo zijn er nu (minstens) drie versies: 1884, 1890 en een latere ‘blend’. Onder Bruckner-liefhebbers is er zoveel discussie over de muzikale merites van al die versies, bijna alsof het  gereformeerde theologen betreft. 

De Achtste staat grotendeels in c-klein, behalve het Adagio. Het is bovendien de enige symfonie waarin Bruckner een harp inzet – in het Trio en het Adagio. 

Bijzonder is dat ook Lionel Rogg de Achtste op orgel heeft opgenomen, op het Nederlandse Van den Heuvel-orgel (1993) in de Victoria Hall in Genève (BIS 946, 1997). Hij speelde zijn eigen transcriptie van de versie uit 1890. De reacties onder Brucknerianen zijn verdeeld: van enthousiast tot heel kritisch. The Bruckner Journal (maart 2007) vond dat het grandeur miste.

Maar ja, Bruckner vraagt om een serieus groot orkest. Krijg die grandeur van zijn klankerupties maar eens met slechts twee handen en twee voeten gerealiseerd op een orgel. Toch heeft Rogg wat mij betreft in Genève echt iets geweldigs neergezet. In de Victoria Hall weet hij de sfeer van Bruckner te treffen, met name in de zachtere delen, die intens en intiem klinken. 

Maar dan Rouen! Je kunt leuk discussiëren over welke grammofoonplaat of cd je mee zou nemen naar het bekende onbewoonde eiland. Want, daar is natuurlijk geen wifi, maar er staat vast een hifisetje op batterijen onder een palmboom. Dus waarom niet denken in termen van een muzikaal fata morgana? Stel dat je niet alleen hoeft te leven op kokosnoten, maar je ook mag laven aan de klanken van je favoriete orgel — welk instrument zou dat dan zijn? De Martinikerk? De Bavo in Haarlem? Weingarten? Of de St. Ouen in Rouen? Geen shufflemodus, weet je nog. Het blijft een onbewoond eiland.

‘Rouen’ gooit wat mij betreft hoge ogen als het gaat om ‘de mooiste orgels van de wereld’. Een legendarisch instrument, door Widor beschreven als ‘une orgue à Michel-Ange’. Deze late schepping van het genie Cavaillé-Coll (uit nota bene 1890!) is al vele malen opgenomen. De mooiste opnamen zijn trouwens helemaal niet zo recent. Wat mij betreft zijn dat de Philips-opnamen uit 1965/1966. Ja, zestig jaar oud, maar zó raak werd ‘Rouen’ maar zelden geportretteerd. En voor de helderheid: ik bedoel dit niet in relatieve zin, zo van ‘voor die tijd zijn het aardige opnamen’, maar in absolute zin. De latere opnamen van MDG of Motette halen het er gewoon niet bij. Waar zijn bijvoorbeeld die zinderende, éclatante chamades? Verdronken in een modderbad. 

Nee, dan de 80-jarige Dupré met zijn Symphonie Passion (Philips 1966). Verrukkelijk. Je zou er zó voor tekenen, dat fata morgana op dat eiland.

Het cd-boekje vermeldt dat Bruckner in 1869 Frankrijk bezocht en ingewijd werd in de geheimen van het fameuze Cavaillé-Coll orgel in de Notre Dame van Parijs. Hij was zeer onder de indruk van de grandeur van het orgel en bezocht ook nog andere instrumenten van dezelfde bouwer – stuk voor stuk raspaarden. Bruckner was zelf ook organist. In 1989 hield Erwin Horn een boeiende lezing over de ‘orgelstructuren in de symfonische werken van Bruckner’ in Altenburg. Natuurlijk is de Achtste geschreven voor orkest, maar deze muziek voelt zich ook wel thuis op de romantische reus in Rouen. 

En dan Gerd Schaller. Bruckner-kenner en inmiddels ook erkend Bruckner-dirigent. Waar hij zijn orgelopleiding genoot is niet helemaal duidelijk, maar dat hij van wanten weet, des te meer. Hij weet de grote symfonische spanningen en ontladingen in lange lijnen indrukwekkend neer te zetten. Ook Brucknerianen zullen niet kunnen klagen dat zijn uitvoering grandeur mist. 

Schaller is net zo enthousiast over Cavaillé-Coll als Bruckner zelf: ‘De klank van de negentiende eeuw is werkelijk ontwaakt als je op zo’n instrument speelt,’ aldus Schaller. Het is aardig om te lezen hoe euforisch Schaller het opus magnum van ‘CC’ beschrijft: ‘… der klangmächtigen Bombarde … das auftrumpende Pleno … der lückenlose Zungenchor …’. En zijn die chamades hier nu wel te horen? Jazake, ze zijn er dus nog en ze doen het ook nog. 

Het boekje is voorzien van enkele fraaie foto’s van het wonderbaarlijke orgel van Rouen. Jammer eigenlijk dat je tegenwoordig vaker de artiest op de cover ziet dan het bespeelde instrument. In de orkestwereld begrijpelijk, maar bij een orgelbewerking hebben orgelliefhebbers meer aan bijvoorbeeld een aardige detailfoto van enkele van die heerlijke registerknoppen, zoals Trompette en Chamade 8’

Kortom: een prachtige plaat voor de Brucknerliefhebber die de Achtste wel eens wil horen op een instrument waar Bruckner zelf dol op was – én voor de liefhebbers van dit andere muzikale wonder uit 1890, die al een kast vol hebben met Franck, Guilmant, Widor en Vierne op het Mirakel van Rouen.

Bruckner 8 for organ

Sinfonie Nr. 8 c-moll „Apokalyptische“, WAB 108 (bearb. für Orgel Gerd Schaller): I. Allegro moderato, II. Scherzo: Allegro moderato – Trio: Langsam, III. Adagio. Feierlich langsam; doch nicht schleppend, IV. Finale: Feierlich, nicht schnell

Gerd Schaller, Cavaillé-Coll-orgel, St. Ouen, Rouen (F)

Hänssler Profil – PH 25002, TT 78’51, opname november 2024, Prijs € 16,00 | haensslerprofil.de