Het heeft lang geduurd voordat Wagner doorbrak in Parijs. Tijdens zijn eerste verblijf daar (1838-42), werd zijn muziek genegeerd door salons en muzieksociëteiten, en moest hij zich in leven houden met het bewerken van andermans operamelodieën. In 1860 worden zijn Ouvertures op Der Fliegende Holländer, Tannhäuser, Tristan en Lohengrin er weliswaar met ‘hartelijke bravo’s’ (p.33) ontvangen. Maar een jaar later wordt de volledige Tannhäuser, ondanks omwerkingen, een ingelast ballet en een uitvoering in het Frans, uitgefloten (p.89). ‘Het grootste gebrek van Wagner is, dat hij negeert wat het Franse publiek kan behagen’, bitste de Revue et Gazette Musicale (p.81).
Maar Baudelaire zag scherper: ‘Menig Frans componist zal willen profiteren van Wagners heilzame ideeën’, schreef hij (p.69). En daar had hij gelijk in: na het fiasco in de Opéra dringen Wagners ideeën door, en trekken jonge componisten erop uit om zijn muziek te beluisteren. Vooral uit de bande à Franck: Duparc, D’Indy en Holmès reizen naar München voor Das Rheingold (1869); Chausson naar Bayreuth voor de Parsifal (1882). Bij het horen van de Tristan valt Lekeu in zwijm (1889); en besluit Chabrier zijn baan op te geven en verder te gaan in de muziek (1879).
Confluences-I
Hoezeer Wagners toonkunst de Franse doortrok en ermee ging ‘samenvloeien’, is te horen op een cd die is gemaakt door Maurice Clement, organist van de Philharmonie en docent aan het Conservatoire de Musique du Nord in Luxemburg. Het schijfje begint met een uitvoering van Wagners Vorspiel zu Tristan und Isolde. Naadloos sluit Francks Fantasie en La hierbij aan, met zijn aan Wagner verwante motieven en modulaties. En prachtig spint Samuel Rousseau daarop voort in diens Fantaisie; halverwege komt zelfs Tristan om de hoek kijken.
Konfluenzen-II
Maar niet alleen in Frankrijk, ook elders drongen Wagners ideeën door. Bijvoorbeeld langs de Donau, bij Bruckner. Clement laat het Adagio horen uit diens Zevende Symfonie: een monumentaal stuk met een Parsifal-achtig thema en op het hoogtepunt een bekkenslag (18:18). Het verhaal gaat dat Bruckner die, met de erop volgende treurmuziek, schreef, toen hij vernam dat Wagner gestorven was. Ook Liszts Am Grabe Richard Wagners is zo’n postuum eerbetoon. En diens Funérailles zijn weliswaar niet geschreven voor de begrafenis van zijn goede vriend; maar diens geest is er wel in aanwezig: de treurmars begint met een stijgende sext die wordt gevolgd door dalende secundes: net zoals in de Tristan.
Bogen
Clement laat de muziek op deze cd voortreffelijk ‘stromen’. De hartstocht van Tristan und Isolde is voelbaar dankzij fraaie registraties, spanningsbogen en dynamiek. Franck en Rousseau bewegen zich voort met natuurlijke soepelheid. En het pièce de résistance, Bruckners Adagio, komt met door donkere prestanten weergegeven Wagnertuba’s prachtig uit de verf. Clement doet er 21 minuten over, net zolang als Haitink in 1966; en in die tijdsspanne weet hij onverminderd te boeien. Vakwerk!
Ook Liszts hommages klinken indrukwekkend: de Treurmars met z’n grimmig kanongebulder en de Grafmuziek met z’n ætherisch klokgelui. Slechts jammer is, dat de Duitse muziek op deze cd zo af en toe niet met iets meer legato ten gehore wordt gebracht. Bruckners Adagio zou daardoor nog ‘echter’ geklonken hebben; en het Voorspel op Tristan zou er nog meeslepender door geworden zijn: zeker zo meeslepend als Curley’s Liebestod.
Dwarslatten
De composities op deze cd worden vertolkt op het Thomas-orgel (53/IIIP) van de dekanale kerk in Diekirch (L): een instrument uit 2016 dat onder Clements advies is gebouwd en waarvan hij de titularis is. Het front ervan oogt eigentijds dankzij dwarslatten van kunsthars, die door led-lampen kunnen worden verlicht – net zoals in de kathedraal van Monaco. Het binnenwerk is echter tamelijk ouderwets: een kwart komt uit het (in 1951 verbouwde) Dalstein & Haerpfer-orgel uit 1870. Het door Thomas nieuwe gemaakte pijpwerk sluit qua factuur, mensuur, winddruk en intonatie hierbij aan. Ook de nieuwe zwelkast en windvoorziening grijpen terug op de oorspronkelijke situatie. De pneumatische kegelladen zijn echter niet gereconstrueerd: mechanisch is de toets-, en elektrisch de registertractuur.
Maar het resultaat mag er zijn: een instrument waarin oude en nieuwe, Duitse en Franse elementen evenals voorheen ‘conflueren’ tot een symfonisch geheel. Een orgel waarin de Franse geest, dankzij een tongenbatterij op het Récit, prominent aanwezig, is; maar waarmee ook, dankzij versluierde fluiten en een violenkoor, aan de Germaanse klankwereld recht kan worden gedaan; en waar, in de polijsting en in de heldere, open klankkroon, desalniettemin een Thomas te herkennen valt. Een Dalstein klinkt anders, logger en breder.
Hoe dan ook: Clement heeft in Diekirch een schijfje gemaakt, dat veel fraais en verrassends te bieden heeft. Zoveel, dat je er na één of twee keer nog lang niet op bent uitgeluisterd: elke draai valt er weer iets nieuws te ontdekken. Menige cd-speler zal het dan ook niet snel verlaten.
Confluences
Maurice Clement plays the Dalstein & Haerpfer / Manufacture d’orgues Thomas Organ (1870/2016) of the St. Laurentius Church, Diekirch, Grand Duchy of Luxembourg
Vorspiel zu ‘Tristan und Isolde’ (Wagner/arr. Clement); Fantaisie en la (Franck); Fantaisie pour orgue Op. 73 (Rousseau); Adagio from Symphonie No. 7 (Bruckner/arr. Clement); Am grabe Richard Wagners (Liszt); Funérailles (Liszt/arr. Clement)
Aeolus – AE-11141, SACD, TT 79’08, booklet 23 p. (EN/DU/FR), prijs € 18,99 | aeolus-music.com