Bij de redactie vielen twee kloeke boeken op de mat. Na acht jaar radiostilte verraste de Walburgpers ons ineens met twee nieuwe orgelmonografieën. Daar was ook wel reden toe.
De Amsterdamse pil is vooral een hulde aan de afgesloten restauratie, nadat vele decennia is gestreden omtrent de restauratie van dit publieke bezit staat Vater-Müller-Witte weer in volle glorie te pronken. De Martini in Groningen werd in 1951 nog beschreven in een eigen beknopte orgelbiografie, gebaseerd op de desastreuze restauratie uit 1939. Deze was ook wel aan een opfrisbeurt en aan een goed onderbouwde monografie toe, gegeven zowel de indrukwekkende historie als de plek die dit instrument (inter)nationaal inneemt. Goed dat ze er zijn!
Amsterdam
We beginnen in de hoofdstad, met maar liefst 575 bladzijden is dit de dikste pil. Onder leiding van eindredacteur Gert Eijkelboom hebben zes auteurs meegewerkt aan deze uitgave. Geopend wordt met de belofte van directeur Jacqueline Grandjean die de orgelliefhebbers veel Amsterdamse orgelvreugde belooft. Laat daar juist deze dagen veel discussie over zijn …
Voorlopers
Hoewel het boek vooral een verantwoording wil zijn van het gevecht en de uiteindelijke keuzes omtrent de restauratie, staat de totale orgelgeschiedenis van de Oude Kerk centraal. Chronologische wordt uitgebreid de historie van de voorlopers beschreven. Dat zal niet iedere lezer direct kunnen bekoren, temeer daar de reconstructie vooral op basis van een aantal hypothesen heeft moet plaatsvinden.
Jaap den Hertog heeft een aantal jaar geleden de historie van beide orgels tot in detail bestudeerd in het kader van zijn onderzoek over Anthoni van Noordt. Hij beperkt zich echter tot de periode van Van Noordt. Rogér van Dijk schrijft uiteraard de hele historie uit, waarmee er wel een mooi doorgaand verhaal ontstaat.
Ondanks dat je het boek vooral wil lezen voor de Vater/Müller, blijven dergelijke studies van belang omdat ze ons goed zicht geven op de orgelpraktijk in de 16e en 17e eeuw.
De mythe van het slechte werk van Vater
Na ruim 150 bladzijden komt eindelijk het lijdend voorwerp in beeld. Op basis van de Amsterdamse bronnen is vervolgens de bouwer Christian Vater snel beschreven. Dat is jammer. Het hoofdstuk biedt wel een uitgebreide vergelijking met andere stadsorgels die rond deze tijd zijn gebouwd. De nieuwswaarde hiervan is beperkt.
Liever waren deze pagina’s gebruikt om meer achtergrond over het werk van Vater te geven en een vergelijking met zijn, weliswaar kleinere, instrumenten te maken. Dit is vooral relevant om de mythe rond de kwaliteit van zijn Amsterdamse werk te ontzenuwen. Nu blijft dat onnodig toch teveel in de lucht hangen.
Uiteindelijk blijft de hele geschiedenis een mythisch karakter houden. Wat voor instrument heeft Vater nu echt afgeleverd? Hoe dicht stond hij bijvoorbeeld nog bij de Noord-Duitse school? Wat heeft Müller nu precies toegevoegd? En was de invloed van Witte wel zo groot als waar al die jaren voor gestreden is? Voor mijn gevoel blijft dat een beetje hangen.
Asma en Bijtelaar
In het boek wordt ruime aandacht geschonken aan Feike Asma, hij is zelfs de leverancier van de titel van de monografie. Begrijpelijk, als er iemand is die zich levenslang heeft ingezet om te voorkomen dat het Witte-concept zou worden tenietgedaan, dan is hij het wel.
Naast dat Asma diverse keren opduikt in het restauratiedebat krijgt hij zelfs een afzonderlijk hoofdstuk, waarin Harmen Trip de orgelmeester in zijn context plaatst. De Asma-fans kennen deze verhalen al wel, toch blijft het mooi dat de orgelmeester op deze wijze een eerbetoon krijgt. Je krijgt direct zin om die oude opnamen weer eens voor de dag te halen. Hoe je anno 2019 ook over zijn orgelaanpak denkt, immer hoor je het vuur als hij Vater-Müller-Witte onder handen had.
Jammer dat de titularissen van de Oude Kerk niet meer aandacht krijgen dan een vermelding in een overzichtslijstje. Er zitten een aantal illustere spelers tussen die de moeite waard waren om eens voor het voetlicht te halen.
Naast Asma is het boek vooral ook een eerbetoon aan Bep Bijtelaar die zowel (bijna) letterlijk als figuurlijk in de Oude Kerk woonde. Een leven lang heeft zij zich ingezet om de historie van kerk en orgels in beeld te brengen. Een noeste arbeid waar ook nu nog dankbaar uitgeput kan worden. Veelvuldig wordt zij derhalve geciteerd.
Eindeloos discussiëren
Veel aandacht gaat, hoe kan het ook anders, naar de slepende discussie vanaf eind jaren 50 over de wijze waarop het orgel gerestaureerd diende te worden. Gert Eijkelboom heeft dat tot in detail beschreven. Wat mij betreft iets teveel detail, waardoor je toch meer gaat bladeren dan lezen.
Niet alles is even relevant voor het volgen van de verhaallijn. Vooral ook omdat het een 50-jarige discussie is die een eindeloze herhaling van zetten lijkt te zijn en vooral leidt aan veel besluiteloosheid (wat overigens ook veel organisten prima uitkwam). Maar wat een geduld … Anderzijds is het wel begrijpelijk dat deze studie als geschiedschrijving een zo compleet mogelijk beeld wil schetsen. Je krijgt er plaatsvervangende schaamte van.
Eindelijk restaureren
Bijzonder waardevol is de bijdrage van Henk Verhoef die een uitstekende beschrijving van het orgel in de huidige situatie geeft. Tevens maakt hij mooi inzichtelijk welke keuzes er gemaakt zijn bij de laatste restauratie. Het is vooral dankzij zijn inzichten dat de mythe rondom de invloed van de verschillende bouwers een beetje begint te landen. Er staat nog steeds een stoer barok concept wat vervolgens bewijst dat het zich ook prima laat lenen voor muziek uit latere tijden. Dat had Asma heel goed gehoord.
Een groot aantal bijlagen, die met name inzicht geven in bestekken, (keurings)rapporten en andere correspondentie van de orgelbouwers uit de voorbije eeuwen, complementeren het geheel. Daarmee is het een mooie complete studie, op onderdelen te langdradig, maar wel weer met mooi fotomateriaal.
Groningen Martinikerk
Er zijn van die instrumenten die blijven fascineren. Voor mij is dat vooral het Martinikerkorgel. Ik weet nog goed mijn eerste kennismaking jaren geleden tijdens een orgeltocht door de stad. Na mooie kennismakingen met ander orgelgoud in de stad stond ik ineens oog in oog met het indrukwekkende orgel. Nog indrukwekkender was de klank die ik toen voor het eerst live hoorde. Wim van Beek speelde de Fantasia in f-moll, wat straalde de mixturen. Geweldig, ik was verkocht!
Eeuwenlang verbouwen
Dat de Martini één van de oudste orgels heeft wisten we al wel, maar dat men een orgeltraditie van ruim 700 jaar heeft is toch wel een bijzonderheid. Een bron uit 1318 vertelt ons dat er toen al orgelmuziek klonk. Een goede 150 jaar later mengt dit instrument zich in die traditie die tot op vandaag voortduurt.
Er is geen orgel wat door de eeuwen heen zo is omgebouwd als deze. Het fascinerende front verraadt dat ook. Wat begon als een vrijwel vlak renaissancefront is in de loop der eeuwen uitgebouwd tot een imposant ‘Hamburger Prospekt’. Echter, de sporen van de eerste aanleg blijven zichtbaar. Daarom blijf je er ook naar kijken en vooral verwonderen dat iedere opeenvolgende bouwer het de moeite waard vond om verder te bouwen op bestaande concept.
Met een welhaast wetenschappelijke precisie wordt de historie in beeld gebracht. Daarmee is overigens niet gezegd dat het saai is. Integendeel. Al lezend beleef je de metamorfose van het instrument mee. Boeiend is hierbij de compositiefoto van het oude rugwerk. Opvallend daarbij is wel dat men geen link legt naar de variant die Edskes en Ahrend opperden door vooral het rugwerk van Loppersum als voorbeeld te nemen van het oorspronkelijke Martini-rugwerk.
Als je de geschiedenis volgt is het niet moeilijk te begrijpen waarom Ahrend en Edskens het vertrekpunt in 1740 hebben genomen. Het is bijna onthutsend om te lezen hoe het orgel in het begin van de 19e eeuw van zijn kroon werd geroofd en de inzet werd van een aftakeling die tot 1939 (met alle goede bedoelingen) voortduurde.
Illustere bespelers
Uiteraard mag een hoofdstuk over de bespelers niet ontbreken. Een boeiende rij organisten komt voorbij. Neem bijvoorbeeld J.W. Lustig, die invloeden van Telemann en Bach importeerde en in zijn lange Groninger loopbaan het blijkbaar goed met Hinsz kon vinden. Een vervolgstudie waard. De oude Worp kennen we natuurlijk allemaal die, ondanks dat hij kampte met slecht concertbezoek, weer literatuur op de lessenaar zette.
Hopelijk brengt iemand nog een keer de betekenis van Wim van Beek compleet in beeld. Ik snap dat dit buiten het bestek van dit boek valt, maar de betekenis van Van Beek en zijn synthese met het Martini-orgel heeft grote invloed gehad op de huidige generatie zoals Sietze de Vries ook terecht opmerkt. Zowel via zijn leerlingen, concerten als de cd’s die hij ons heeft nagelaten heeft hij veel invloed op de huidige barok-interpretatie. Maar ook in zijn kerkelijk orgelspel was het een grote inspiratiebron. Dat verdient goed gedocumenteerd te worden!
Een rechtlijnige Edskes
Waardevol is de biografische schets over Cor Edskes. Vanuit zijn objectieve subjectiviteit, zoals hij dat zelf noemde, heeft hij een belangrijke stempel gedrukt op restauraties en reconstructies uit met name de Noordduitse barok. Zijn persoon vraagt om verdere studie, zegt Victor Timmer. Inderdaad, al was het maar als vervolg op de dissertatie over Johan van der Meurs en om hierbij helder te krijgen waarom leermeester en gezel zulke verschillende wegen gingen. Samen zijn ze onlosmakelijk met de Groningse orgeltuin verbonden. Overigens komt hij ook in het Amsterdamse boek regelmatig voorbij. Als puritein vond hij wel iets van het slepende debat aldaar …
Schnitger or not?
Aan het eind komt dan natuurlijk onvermijdelijk de hamvraag ‘maar naar welke bouwer noem je dit orgel nu eigenlijk? In de volksmond heet het een Schnitger. Dat is natuurlijk marketingtechnisch wel handig, maar eerlijk is eerlijk zijn relatieve aandeel aan dit orgel niet groter dan de rest, wel zijn visie hoe hij het orgel structureerde en waar leerling Hinsz op voortborduurde. Het is vooral Jürgen Ahrend die samen met Cor Edskes van de overgebleven brokstukken weer het imposante instrument opbouwde, waardoor wereldwijd gezegd wordt dat het mooiste barokorgel misschien wel in Groningen staat …
Ongetwijfeld was het voor de redactie een uitdagende vraag welke titel dit boek zou moeten krijgen. Met het predicaat ‘Het Maakzel van Agricola’ hebben ze wat mij betreft mooi de toon gezet. De humanist-filosoof Rudolph Agricola stond in 1480 aan de wieg van de Groningse mammoet. Onduidelijk is wat hij precies heeft bijgedragen, maar als notabel van de stad heeft hij in ieder geval een basis gelegd voor een imposant instrument waarin de invloed van hem en de bouwers nog merkbaar aanwezig is.
Uiteraard ontbreekt ook een uitgebreide reconstructie van de geschiedenis van het koororgel niet. Hoewel eeuwen jonger dan haar grote zus blijkt ook hier een bewogen orgelgeschiedenis achter te zitten. Als positief van een groter instrument verhuisde het uit het verre zuiden als zelfstandig instrument naar het hoge noorden.
Met dit boek wordt niet alleen het Martini-orgel goed gedocumenteerd, maar is het gelijk een goede bijdrage van de orgel(muziek)historie van Stad en Ommelanden.
De redactie stuurde nog een erratum na: op de bladzijden 103-107 zijn enkele onjuistheden geslopen. Het Rugwerk beschikt niet over de genoemde Quint 1 1/3’ en Sifflet 1’. In de pedaaldispositie ontbreekt de Dulciaan 16’ (1984, Ahrend).
Samenhang
Als je, zoals ik, het voorrecht hebt om beide boeken na elkaar te bestuderen dan krijg je een indrukwekkende orgelgeschiedenis gepresenteerd. Samen documenteren deze boeken vooral ook goede de restauratie-ontwikkeling van de afgelopen veertig jaar. Al lezende ontstaat vanzelf de vraag ‘wat zou er gebeurd zijn als de orgels in omgekeerde volgorde waren gerestaureerd?’ Ik heb wel een idee, maar hoe dan ook, laten we vooral genieten van twee instrumenten met een eigen identiteit en vooral een uitgesproken karakter die beide weer in volle glorie staan te pronken. Hulde aan de redacteuren en hun auteurs die dat op deze wijze voortreffelijk voor het voetlicht brengen!
Ondanks dat de boeken gelijktijdig verschijnen en uiteraard ook zelfde lay-out hebben (wel afwijkend van de eerste 11 delen, maar die trendbreuk was bij deel 10 al geschied) hebben de redacties blijkbaar alle vrijheid gehad om zelf invulling te geven.
De Amsterdamse monografie valt vooral op door (soms teveel) uitgebreidheid en veel fotomateriaal. Mooi hierbij is vooral de vele contrastfoto’s van voor de restauratie en het eindresultaat. Jammer dat een aantal interessante krantenknipsels te veel verkleind zijn voor een goede leesbaarheid.
De Groningse editie is qua opbouw en inhoudelijkheid sterker. Daar staat tegenover dat er helaas wat weinig kleurenfoto’s zijn, dat had de aantrekkelijkheid van het boek vergroot. Fascinerend blijven, naast de foto’s van het intrigerende orgelfront, vooral ook de blauwe gewelven van het hoogkoor.
Boeiende boeken, zowel om ‘gewoon’ te lezen dan wel om je echt vast te bijten in deze materie. Boeiende instrumenten ook, waarvan ik hoop dat ze komende jaren ook echt de plek weer innemen cq behouden die ze verdienen. Er is geen instrument zo publiek bezit als de Amsterdamse Orgelreus en er gaat niets boven Groningen!
Gert Eijkelboom (red.)
De aristocraat onder onze historische orgels
De orgels van de Oude Kerk Amsterdam
Nederlandse Orgelmonografieën 12 | met bijdragen van Rogér van Dijk, Gert Eijkelboom, Jacob Lekkerkerker, Harmen Trimp, Henk Verhoef en Marianna van der Zwaag.
Stichting Nederlandse Orgelmonografieën / Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed / Walburg Pers, Zutphen – ISBN9789462494305, 448 p. gen. geb., € 49,95 | walburgpers.nl
Hans Fidom (red.)
Het Maakzel van Agricola
De orgels van de Martinikerk te Groningen
Nederlandse Orgelmonografieën 13 | met bijdragen van Rogér van Dijk, Kees Kugel, Kees van der Ploeg, Victor Timmer, Henk Verhoef, Henk de Vries en Sietze de Vries.
Stichting Nederlandse Orgelmonografieën / Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed / Walburg Pers, Zutphen – ISBN 9789462492622, 416 p. gen. geb., € 44,95 | walburgpers.nl