Een tijdje geleden schreef Bert Rebergen hier over twee soorten organisten: de asceten en de bon-vivants. De ene soort beperkt zich tot wat nodig is, de andere haalt zoveel mogelijk uit de kast en maakt er een feestje van. Daaraan moest ik denken toen ik een cd beluisterde met muziek van Pelazza erop. Die was er duidelijk één van het laatste soort …
Giovanni Maria Pelazza (1847-1936) kwam uit Piemonte (Noordwest-Italië). In 1871 werd hij daar, 24 jaar oud, benoemd tot organist in Romano Canavese. Zo kreeg hij een kolossaal orgel (59/IIP; 1862) tot zijn beschikking dat was gebouwd door C.G. Bianchi, een leerling van Serassi. Het instrument met zijn, naar verluidt, bijzonder licht-en-liefelijke prestanten, zal hem ongetwijfeld hebben geboeid.
Maar bovenal werd hij gefascineerd door wat een dagreis zuidwaarts, in de Salesianer Kerk in Turijn te vinden was: een organo-orchestra, gebouwd door Lingiardi (1870; 58/IIP). Dit instrument bezat wat zijn Bianchi ontbeerde: bijzondere registers als Czakan, Serpentone, een Cassa Armonica, en, dankzij tongwerken op hoge druk (à la Cavaillé-Coll), een ‘Frans’ geluid. Het stimuleerde Pelazza tot het schrijven van Twaalf Sonates. De Liguurse organist Fabio Macera heeft ze enige tijd geleden op een cd gezet.
Diva’s en fanfares
Pelazza’s Sonates, zo zegt het cd-boekje, zijn symfonischer dan voorheen en maken zich los van de belcantostijl van Rossini c.s.. Ik geloof het graag. Maar in wezen blijft het pure operamuziek: de Sonates klinken niet minder frivool dan bij Da Bergamo, de Mars in F stampt niet minder dan bij Bodro en het Adagio in G is net zo melodramatisch als bij Quirici.
Op de cd laat Macera verder nog wat liturgische muziek van Pelazza horen: Gloria-versetten, Epistel-, en Elevatiemuziek, en Sonates voor de zegening met het H. Sacrament. Ook deze stukken zijn doortrokken van een sontuosa liricità. Een heel verschil met wat generatiegenoten als Bottazzo (Padua), Capocci (Rome) en Petrali (Cremona) rond 1880 laten horen. In hun muziek wordt, ondanks de soms nog solerende diva’s en voorbijtrekkende fanfares, een onmiskenbare draai gemaakt naar de ‘stile severo’, de Movimento Ceciliano en het Motu Proprio uit 1903, waar Gregoriaans en klassieke polyfonie in ere worden hersteld.
Kettingen en medaillons
Of Pelazza deze draai heeft mee-gemaakt? Ik heb er niets over kunnen vinden, maar wie weet. Het zal hem in elk geval moeite hebben gekost: na een verblijf in Marseille en in Nice (1887-98) vertrok hij naar Buenos Aires (Argentinië) waar hij organist werd van de Salesianer Kerk, in een gemeenschap van Italiaanse immigranten. In 1900 werd hij daar opgezocht door enkele collega’s. Eén van hen schreef:
‘Buenos Aires, 1900. Grootse festiviteiten in de wijk La Boca […]. Een paar snelle penseelstreken om de toestand van de kerkmuziek weer te geven […]. Het stuk stelde de zangers in staat om te pronken met hun vocale kwaliteiten […]; dikke, mollige tenoren, magere, stalige bassen, allemaal met keurig gekamde, ingevette haren, modieuze dassen met knopspelden, gouden kettingen met kostbare medaillons, zichtbaar boven de vesten. De solist, de favoriet van het gezelschap, middenin het koor, zijn benen wijd uit elkaar, als een stierenvechter, zijn duimen gestoken in de vestzakjes en zijn met juwelen getooide vingers hangend naar beneden, wachtend op zijn moment, zich niet verwaardigend om met de rest mee te zingen: hij maakte zich op voor de hoge noten. […]
Pelazza dirigeerde met meer gloed dan anders en schudde zijn leeuwekop met lange zilveren manen: hij wist dat er beneden bekwame beoordelaars zaten. Uit zijn ogen schoten vlammen naar de muzikanten, terwijl hij zich verhief in een sublieme daad om, zo leek het wel, die ruisende harmonieën te ondersteunen met zijn gespannen, behendige handen. […] Laten we ons troosten met de overtuiging dat dit de rokerige resten zijn van een brand die bijna is gedoofd.’
Bellen en een trom
Gelukkig wordt dit vuur door Macera op zijn cd niet geblust, integendeel: hij voert Pelazza’s muziek zo fris en vitaal uit, dat het plezierig is om ernaar te luisteren. Het is mede te danken aan het orgel dat hij bespeelt. Omdat Pelazza’s Bianchi in Romano Canavese niet in optimale toestand was (momenteel wordt hij gerestaureerd) en er geen geschikte Lingiardi voorhanden was, bleef Macera gewoon zitten achter zijn eigen Serassi (1821; 20/IP) in het Liguurse bergdorp Borzonasca. Een fraai instrument, dat nog is voorzien van springladen en een 1/6 komma stemming, maar ondanks de keilbalgen en lage winddruk (47 mm. WK) niet minder robuust klinkt dan een Kam of een Witte. Dankzij de ‘concertante’ registers (elf halve fluiten, strijkers en tongwerken) en de vrije combinaties alla lombarda, lijkt het wel alsof het minstens twee klavieren heeft. Daarenboven zorgen de Campanelli (bellen), de Uccelliera (‘vogelen des hemels’: 13:07) en de Rollante (roffel van baspijpen: 1:33) voor speelse effecten. Het enige wat je mist, is af en toe een flinke slag op de Turkse Trom (3:25).
Kerkmuziek is het niet. Maar leuk klinkt het wel.
Giovanni Maria Pelazza 1847-1936 – Organ Music
Dodici Suonate su varii tuoni (Allegro Sinfonico, Suonata Caratteristica in D, Suonata in C, Suonata in E flat, Adagio in A, Marica Finale in F, Adagio per L’Elevazione, Marcia Finale in G, Suonata in F, Polka Finale in F, Adagio in G, Suonata in C); dalla Mssa in C: Sei Versetti intrumentati pel Gloria; Dopo l’Epistola; Suonata per l’Offertorio; Pel Postcommunio; da Dieci Suonate per la benedizione del SS. Sacramento, fasc. 1: Suonata No. 2 & 9; idem, fasci. 2: Suonata No. 2; dalla Messa in D: Per dopo l‘Epistola, Per l’Elevazione, Per Dopo la Mesa.
Fabio Macera, Serassi-orgel (1821), Santuario del SS. Crocifisso, Borzonasca (I)
Brilliant Classics – 95516, TT 78’02, opname 11/2017, prijs € 9,99| klassiek.nl