Léon Berben speelt Hieronymus Praetorius: voor de liefhebber van oude orgelmuziek uit West-Europa een dubbel-cd die je niet mag missen. Ben je nog geen liefhebber, dan is deze Praetorius wellicht niet de eerste componist waarmee je nodig moet kennismaken. Sweelinck, Scheidemann en ook Hieronymus’ zoon Jacob gaan wat mij betreft voor. Zoals Correa de Arauxo vóór Aguileira de Heredia gaat, als je de oude Spaanse orgelmuziek wilt leren kennen. Maar hebben deze meesters je hart veroverd, dan ga je graag een stapje terug in de tijd om je ook aan hun bronnen te laven.
Het orgeloeuvre van Hieronymus Praetorius onderscheidt zich van bijvoorbeeld de werken van Sweelinck door het ontbreken van vrije werken als fantasieën, toccata’s en ricercares. Ook vinden we geen variaties op wereldlijke thema’s. Zijn orgelwerken zijn in te delen in drie categorieën: bewerkingen bij het Magnificat, van gregoriaanse hymnen en van lutherse gezangen. Het gaat in alle gevallen om voorbeelden waarmee leerlingen zich de kunst van het improviseren eigen konden maken. Ze zijn dan ook alleen voorhanden in afschriften en een enkel autograaf. Roem oogstte Hieronymus Praetorius in zijn tijd vooral met zijn motetten, die zo hoog aangeschreven stonden dat er door rooms-katholieken van gezegd werd dat het verdraaid jammer was dat ze van de hand van een ketter waren.
Zijn orgelwerken zijn in zoverre interessant dat ze nog niet onder invloed van Sweelinck staan, een invloed die Hieronymus’ zoon Jacob wel ondergaan heeft door bij de organistenmaker te Amsterdam in de leer te gaan. We zitten met vader Hieronymus overigens niet in een heel andere wereld dan Sweelinck. Bij beiden is de invloed van mensen als Willaert en Gabrieli aanwijsbaar. Praetorius’ werken zijn ook niet minder virtuoos dan die van Sweelinck (zoals Heredia wel soberder is dan Arauxo).
Wel zijn ze wat eenvormiger. Wat mij betreft zijn alle werken die door Berben worden uitgevoerd van een even grote schoonheid. Maar er is ook niet een werk dat er bovenuit springt.
Of het moesten de beide bewerkingen van lutherse koraalmelodieën zijn. Vooral die over ‘Christ unser Herr zum Jordan kam’ is een overweldigend mooi stuk. Ongelooflijk hoelang Hieronymus Praetorius alleen al met de eerste regel weet te spelen. Steeds weer popt de melodie in een van de stemmen op. Het is bovendien een werk dat niet in verzen is ingedeeld. Praetorius weet in deze koraalfantasie een spanningsboog van maar liefst bijna acht minuten neer te zetten. Maar ook de titelsong ‘Wenn mein Stündlein vorhanden ist’ is een prachtig werk, waarin de koraalmelodie met allerlei coloraturen wordt uitgeserveerd.
Léon Berben voert de werken van Hieronymus Praetorius met een verbluffend gemak uit. Zijn tempi zijn vlot, zonder dat het een moment gehaast klinkt. Hij voegt versieringen toe of ze gedrukt staan en speelt met een natuurlijke souplesse. Ik ben daar diep van onder de indruk.
Op slechts één punt houd ik aarzelingen na deze beide cd’s talloze keren gedraaid te hebben, en dat betreft de toepassing van ongetwijfeld zeer authentieke registraties. Berben schrijft erover in het booklet: ‘Deze (door de bronnen aangereikte) registratie-aanduidingen uit de renaissance bieden een verrassende klankrijkdom. Hierbij vallen de registraties met ‘gaten’, bijvoorbeeld 8’, 4’ en 1 1/3’ of 8’ en cimbel, op. Lang zijn deze aanduidingen als lelijke neobarokke gewoontes versmaad. Op passende instrumenten klinken ze echter geweldig kleurrijk en overtuigend’.
Je zou zeggen dat de orgels in Langwarden en Lemgo passende instrumenten zijn. Maar de registratie van het vierde vers van het Magificat septimi toni klinkt me elke keer weer even lelijk in de oren. Klinkt de grondtoon ook in de begeleidende stemmen, dan is er niks aan de hand. Maar in veel passages ontstaat er een vorm van bitonaliteit die ik bij een neobarokke componist als Johann Nepomuk David prima pruim (4’ en sesquialter), maar bij deze muziek vooral bizar vind klinken.
Ik ken de reconstructie die Rowan West maakte van het Scherer-orgel in Lemgo ook van de Sweelinck-box van Daniele Boccaccio voor Brilliant Classics, en vond ’t een geweldig instrument. Maar nu betrapte ik me zo nu en dan op de gedachte: Als ik Van Oeckelen heette, ging ik gauw wat aan die ‘magere geluiden’ doen. Maar goed, dat zal aan mij liggen. Er zijn ook mensen die een witte wijn die zo zuur is dat het glazuur je spontaan van de tanden springt, juist lekker droog vinden.
Afgezien van dit subjectieve minpuntje, dit is een topproductie die ik iedereen, en vooral de liefhebbers van oude muziek, kan aanraden. Prachtig!
Hieronymus Praetorius – Wenn mein Stündlein vorhanden ist. Organ Works
CD 1: Magnificat Octavi Ton; Hymnus Christe qui lux es et dies; Magnificat Quinti Toni; Hymnus A solis ortus cardine; Hymnus Iesu nostra redemptio; Hymnus Vexilla regis prodeunt; Magnificat Secundi Toni; Hymnus Deus creator omnium; Hymnus O lux beata trinitas; Magnificat Quarti Toni
CD 2: Christ, unser Herr, zum Jordan kam; Magnificat primi toni; Hymnus Dies absolute praetereunt; Magnificat primi toni; Magnificat tertii toni; Hymnus Veni redemptor gentium; Magnificat sexti toni; Magnificat septimi toni; Wenn mein Stündlein vorhanden ist
Léon Berben Kröger-orgel (1650), St. Laurentius, Langwarden en Scherer/West-orgel (1612/2008, St. Marien, Lemgo
Aeolus – AE-11311, TT 78’46 + 78’42, booklet 36 p. EN/DU, prijs € 29,99 | aeolus-music.com