RECENSIE Olivier Latry: An der Orgel von Notre-Dame

olivier latry an der orgel von notre dame

Dan ben je 23 en word je organist van de Notre-Dame in Parijs. En dat terwijl je daar feitelijk niet op zit te wachten en al helemaal niet op rekent.  Heimelijk hoop je op een plek in ‘La Madeleine’, maar je mag desalniettemin plaatsnemen op de orgelbank van een veel groter orgel van Cavaillé-Coll.

Text Example

advertentie



Een orgel dat op dat moment als het ware op instorten staat en al snel zal zwijgen. Als de restauratie in 1992 klaar is, wordt het orgel binnen een jaar opnieuw aangepakt. Het moderne computersysteem rammelt aan alle kanten. Twee keer daarna zwijgt het orgel opnieuw, want het krijgt een opknapbeurt en een nieuwe speeltafel. 

Dan wordt het april 2019 en verneemt de organist-titulair Olivier Latry op zijn hotelkamer in Wenen dat de bekendste kathedraal van Frankrijk in vuur en vlam staat. Als corona dan ook nog de internationale serie orgelconcerten platlegt, merk je in de social media dat Olivier Latry van zich wil blijven laten horen, ondanks het feit dat hem de muzikale mond bijna helemaal gesnoerd wordt.

Gesproken mis

En zo laat hij – misschien zelfs uit bittere noodzaak – een gesprek in boekvorm vastleggen met Stéphane Friédérich, journalist en iemand die breed actief is in de muziekwereld. Na de eerste versie in het Frans verscheen nu een editie in het Duits, bij Musikverlag Dr. J. Butz in Bonn: een serie gesprekken die als gesproken mis worden gepresenteerd in hoofdstukken als ‘Kyrie Eleison, Gloria in excelsis Deo’, enzovoorts.

Soms ontgaat mij de link tussen die titels en de inhoud van zo’n deel. Zo heeft die nare brand in de Notre-Dame een positieve keerzijde, want de normaliter druk bezette Olivier Latry had nu even de tijd om ontboezemingen over zijn muzikale leven en zijn rol in de kathedraal van Parijs met ons te delen. En – zeg nu zelf – het is altijd goed om het verhaal achter de musicus beter te leren kennen. Het draagt bij aan de, soms beperkte, beeldvorming die we bij een musicus hebben.

Is er in dit boekje werkelijk sprake van een gesprek? Dat wil ik betwijfelen, want echt doorvragen doet de gesprekspartner van Latry zelden. In het begin blijven diens vragen ook wat op de vlakte, maar verderop durft hij toch wat vaker het diepe in te duiken. De interviewer is evenmin een kritisch journalist. Hij informeert vooral, maar durft zelden de confrontatie aan. Wil je zo’n interview niet laten verworden tot één grote lofzang, dan mogen ook kritische (muziek)noten worden gekraakt.

Uiteraard lezen we in het ‘Kyrie Eleison’ de terugblik op de gebeurtenissen in april 2019. We komen als lezer heel dicht te staan bij een man wiens muzikale centrum op instorten staat. Toch duurt het lang voordat Latry die verschrikkelijke brand in verband brengt met zijn eigen carrière. Hij ziet vooral een machtig brok geschiedenis bedreigd worden, waarbij het orgel en zijn functie op dat instrument niet direct alle aandacht opeisen.

Sterspeler in een topclub

Vervolgens krijgt het boekje een biografisch karakter. Hoe kruisten de paden van Olivier Latry en de muziek elkaar en welke gevolgen had dit? Het wordt wel snel duidelijk dat het orgel daarin de boventoon voert, ondanks de brede muzikale belangstelling van de organist-titulair. En in die loopbaan komt het orgel van de Notre-Dame op zijn pad. Hij wordt één van de opvolgers van Pierre Cochereau, alsof je de plek van een sterspeler in een topclub mag gaan innemen. En dat op een moment waarop juist de toekomst van het orgel de gemoederen in Parijs bezighoudt.

Oliver Latry had graag gezien dat de oude console van Cavaillé-Coll en het voormalige, in de tijd van architect Viollet-le-Duc verwijderde, rugpositief zouden terugkeren. Het bleek een te gecompliceerde en te dure optie. Uiteindelijk werd gekozen om het bestaande concept op te knappen en de nadrukkelijk aanwezige aanpassingen door Pierre Cochereau in te perken. Het leverde (en levert) veel discussie op waarin Latry en zijn collega’s vaak gezien worden als de mannen die de erfenis van Cochereau volledig teniet wilden doen. Latry ontkent dit ten stelligste. Hij is het zelfs met veel aanpassingen van zijn voorganger eens – ook Cochereau wilde bijvoorbeeld het rugpositief terug – en ziet hem als een zeer groot kunstenaar.

Cochereau was in die tijd de enige titulaire, hetgeen na zijn dood werd veranderd. Latry vertelt – terecht – dat men teruggreep op de oude traditie waarin de functie van organist over meer personen werd verdeeld. Hij noemt niet de reden die ook vaak de ronde doet in Parijs: de geestelijkheid was niet in haar nopjes met de sterrenstatus van Cochereau en wilde daarom meerdere organisten op die ene plek.

Pro Deo

Latry is zelf ook wars van een dergelijke status. Hij meldt nog maar eens dat je van die job niet rijk wordt, maar hij moppert daar niet over. Hij ziet zijn functie op de orgelbank als een dienst, waarbij een geldelijke vergoeding niet noodzakelijk is. In Nederland zijn er kerken die er heden ten dage exact zo over denken. Er bestaat zelfs geen vergoeding, het is alles pro Deo.

Dat pro Deo speelt bij Latry een grote rol. Hij laat in het gesprek nadrukkelijk weten een gelovig man te zijn die met zijn huidige echtgenote dagelijks in de Bijbel leest. Verderop spreekt hij zelfs de wens uit dat orgelspel mensen weer terugbrengt op de weg van het geloof. Latry ziet ook dat kerken leeglopen en het aantal orgelvrienden afneemt. Hij berust niet in dat feit, maar heeft tal van ideeën om een en ander nieuw leven in te blazen.

Vanuit de dienstbaarheid aan het Hogere en de Kerk beziet Latry zijn functie, die hij uiterst serieus neemt.  Als hem wordt gevraagd of hij een ‘weekend Parijs’ wel eens routinematig uitvoert, volgt een nadrukkelijk: ‘Mais, non!’ Hier zou een zekere nuancering wel op zijn plaats zijn geweest, want wie Latry regelmatig meemaakte bij de console in de Notre-Dame weet, dat het er soms nogal gemoedelijk aan toegaat. Een begeleiding kan gerust met één knie op de orgelbank plaatsvinden, er wordt continu getelefoneerd en gebabbeld met de gasten en hij nam mij gerust mee naar het triforium en het dak van de kathedraal. 

Credo en Sanctus

In ’Credo’ beschrijft Latry vooral zijn relatie met de mensen die onder zijn gehoor zitten. Hij hoopt voor zowel de parochianen, als zijn concertpubliek dat ze in een soort geestvervoering geraken, zoals hijzelf ooit ervoer tijdens een bezoek aan Vlaanderen.

Vanaf het hoofdstuk ‘Sanctus’ geraken we wat meer in de diepte. Olivier Latry vertelt over zijn muzikale voorkeuren en hoe hij zich ontwikkelde als organist. Gaston Litaize en Olivier Messiaen speelden daarin een zeer belangrijke rol. De laatste tien jaar waagt Latry zich steeds meer op het vlak van de avant-garde, een gebied dat hem in zijn jongere jaren niet interesseerde. Ooit zei een Parijzenaar tegen mij: ‘Volgens mij voelt Oliver Latry zich uiteindelijk het meeste thuis in de barokmuziek en de muziek die daarop is gebaseerd.’ Al lezende lijkt deze bewering juist. We horen Latry niet veel over het (laat-) romantische repertoire spreken. Hij geeft toe dat hij sommige grote werken van Widor en Guilmant graag links laat liggen. Latry lijkt, ondanks zijn grote respect voor de romantici, van de barok direct te willen overstappen naar Duruflé, Litaize en Messiaen, daarna het avontuur van de moderne muziek aangaand. 

Iedere keer weer lees je hoe ogenschijnlijk gemakkelijk Latry die nieuwe muziek in de vingers krijgt. Zelfs als hij samen met orkest een weinig toegankelijke compositie moet spelen, gebeurt het dat hij pas bij de eerste repetities – soms vlak voor de uitvoering – begrijpt wat de componist met diens werk wil vertellen. 

Als nuchtere Hollander lees je dan regelmatig tussen de regels door dat Olivier Latry het soms goed met zichzelf heeft getroffen. Aan die klopjes op eigen schouder en vele antwoorden die met ‘ik’ beginnen zal de bescheiden ingestelde Nederlandse lezer moeten wennen. Anderzijds maakte Latry op mij altijd een weinig pochende, eerder verlegen indruk. Zoals ik al eerder opmerkte, ik had gehoopt dat de interviewer Latry wat meer had durven uitdagen in dit gesprek.

Latry geeft desondanks in dit boekje toe dat de improvisatie niet zijn sterkste kant is, in ieder geval niet zijn voorkeur heeft. Dat hij Chartres twee keer niet won, heeft hem gekwetst en als docent vindt hij het maar wat lastig om goede les in improvisatie te geven. Die tak van de orgelsport is hem niet exact genoeg. 

Dankbaar

Als Latry terugkijkt op zijn discografie is hij vooral in zijn nopjes over zijn Messiaen-box bij Deutsche Grammophon. Hij kijkt dankbaar terug op zijn eerste barokopnames bij het label van BNL en zijn Duruflé-cd. De Widor-cd ziet hij als jeugdzonde en – dat verbaast me – over zijn Vierne- en Litaize-opnames zwijgt hij. Eerlijk gezegd vind ik dat het beste wat hij ooit opnam en heel veel mooier heb ik het orgel van de Notre-Dame niet op cd gehoord, zelfs in een tijd waarin het aan ijzerdraadjes bij elkaar hing.

Ten slotte laat ik niet onvermeld dat hij Nederland als orgelland regelmatig prijst. Je merkt aan hem dat onze historische orgels hem raken en – laten we wel wezen – hij is ook een organist die op onze, soms lastig te bespelen, mechanische juwelen erg goed uit de voeten kan. 

Resumerend: een aardig en billijk geprijsd boekje dat een beetje bungelt tussen een interview in een krant of magazine en een eerste poging tot een (auto)biografie. Wat we ook van Olivier Latry en diens spel vinden, heel veel zijnsgelijken lopen er in dit ondermaanse niet rond. We lezen van een dankbaar man, die velen erkentelijk is voor wat hij heeft mogen betekenen en die niets liever doet dan de liefde voor de muziek doorgeven aan de komende generatie. Als musicus en pedagoog leverde hij een bijdrage aan de (orgel)muziekwereld die naar waarde geschat mag worden.

Laten we hopen dat, het slot van het interview citerend, het Olivier Latry nog lang gegund mag worden om, in dienst van het geloof en de schoonheid der kunsten, daarin te volharden. 

Olivier Latry: An der Orgel von Notre-Dame

Gespräche mit Stéphane Friédérich

Inkijkexemplaar

Musikverlag Dr. J. Butz, Bonn – Verl.-Nr. BuB31, ISBN 978-3-928412-31-5, 176 p. gebrocheerd; € 15,00 | butz-verlag.de