Henrico Stewen schreef in 2008 een proefschrift over het tempoaspect voor de Sibelius Academy in Helsinki, met name de metronoomgetallen, van Regers orgelwerken, met de titel The Straube Code. Vorig jaar werd door Stewen cd uitgebracht op Motette: Max Reger – Orgelwerke. Cor van Wageningen bespreekt de beide uitgaven voor orgelnieuws.nl in samenwerking met De Orgelvriend.
De operacomponist Richard Wagner had weinig op met metronoomgetallen. Als iemand de muziek niet kan laten zingen, hebben getallen geen zin. En andersom: een musicus die zijn instrument of orkest kan laten zingen, heeft de cijfers niet nodig. Tempo en begrip voor het stuk gaan hand in hand, aldus de componist in zijn essay Über das Dirigieren, 1869. Het zou in dat perspectief goed zijn als uitvoerende musici voor het vormen van begrip voor een stuk zouden beginnen met een partituur zonder enige uitvoeringsaanwijzing.
Max Reger is een componist die extreem veel uitvoeringsaanwijzingen in zijn werken heeft genoteerd. Nagenietend bekeek hij zijn voltooide werk nog een keer, maar dan in zijn rol als uitvoerend musicus. De situatie rondom zijn uitvoeringsaanwijzingen is echter paradoxaal. Zo relativeerde hij zijn aanwijzingen door uitspraken, eigen uitvoeringen, instemming met afwijkende uitvoeringen of uitgaven door anderen, of blijken aanwijzingen doodgewoon fysiek onuitvoerbaar.
Henrico Stewen heeft een proefschrift geschreven over het tempoaspect voor de Sibelius Academy in Helsinki, met name de metronoomgetallen, van Regers orgelwerken, met de titel The Straube Code. Ook werd een cd uitgebracht op Motette: Max Reger – Orgelwerke.
The Straube Code in hoofdlijnen
- Een deel van Regers metronoomgetallen en Italiaanse tempoaanwijzingen zijn door Straube met instemming van de componist gewijzigd in nieuwe uitgaven van enkele orgelwerken.
- De metronoomgetallen zijn ongeveer gehalveerd.
- Er is volgens Retze Talsma in de negentiende eeuw sprake van dubbele-slagnotatie van de metronoomgetallen, waardoor de tempi twee maal te snel staan genoteerd.
- De halvering bij Straube is een correctie van Regers veronderstelde dubbele-slagnotatie.
- Gatscher schreef in 1924 dat de ‘Notationsgrundlage’ (notatiesystematiek) van Straube‘erkend is’.
- Zelfs Straube’s ongepubliceerde metronoomgetallen in partituren van studenten moeten ook worden gehalveerd, als ze te snel zijn in vergelijking met de cijfers van Straube in zijn gedrukte publicaties van Regers orgelwerken.
- De metronoomgetallen van Reger vanaf circa 1909 zijn wel in enkele slag genoteerd en bieden zicht op het tempo van vergelijkbare vroegere werken.
Onder de loep
Alle aspecten van deze redenering moeten kritisch onder de loep worden genomen.
- Regers ‘instemming’ met Straube moet sterk worden gerelativeerd. Reger liet zich altijd positief uit over musici die zijn werk uitvoerden. In het geval van Straube was hij dubbel blij: de man had aanzien en wilde bovendien via pedagogische edities de eenvoudigere stukken toegankelijk maken voor de grote groep semi-professionele leraar-organisten die in de kerk werkzaam was. Voor Reger speelden verkoopcijfers een belangrijke rol. Ook liet Reger zich makkelijk overdonderen door Straube, zoals ondermeer blijkt uit het feit dat de componist het werk aan een Latijnse Requiem op diens advies afbrak: Reger zou er niet toe in staat zijn. Impliciet bekritiseert Reger Straube wellicht door in voor hem bestemde manuscripten de metronoomcijfers hoger aan te geven dan in de uiteindelijke drukversie, bijvoorbeeld in B-A-C-H Op. 46.
- Dat de getallen gehalveerd zouden zijn is een zeer ‘globale’ berekening: er zijn slechts twee van de vijftien metronoomcijfers die Straube van Reger wijzigt, de helft van die van Reger. De afwijking van halvering bedraagt gemiddeld 12,5% (soms wel 30%). Kon Straube, uitgaande van de dubbelslagnotatie bij Reger, niet delen door twee?
- De dubbele-slaghypothese van Talsma wordt weersproken door de gebruiksaanwijzing uit 1817 die Maelzel van meet af aan bij zijn nieuwe vinding liet voegen. Uitdrukkelijk wordt vermeld, dat cijfers geen betrekking hebben op de slag heen en weer, maar op elke tik. Wel zijn er enkele onduidelijkheden in de tekst van de gebruiksaanwijzing, die voortkomen uit het gegeven dat het laagste getal op de schaal 50 was. Langzamere tempi in een kwartenmaatsoort konden niet in kwartnoten worden aangegeven, waardoor men moest verdubbelen en het getal in achtsten noteren. Voor het kiezen van notenwaarden formuleerde Maelzel aanwijzingen die beslist tot enige verwarring konden leiden. In de loop van de negentiende eeuw werd de schaal van de metronoom echter uitgebreid tot 40, zodat ook de meeste langzame tempi desgewenst in kwarten konden worden genoteerd.
- Straube halveert slechts in twee van de vijftien gevallen. Als de dubbele-slaghypothese juist is, zou het voor de hand liggen dat hij alle getallen halveert. Er is blijkbaar meer aan de hand.
- Gatschers tekst biedt geen verwijzing naar de dubbele-slaghypothese. Zo zal hij met zijn uitspraken over de ‘Notationsgrundlage’ bij Straube eenvoudigweg bedoeld hebben dat diens aanwijzingen in metronoomgetallen (er staan er bij Straube 27 op plaatsen waar Reger er geen noteert) meer duidelijkheid bieden dan de tot verwarring aanleiding gevende Italiaanse tempoaanwijzingen van Reger. Er is mijns inziens geen enkel historisch document bekend waarin de dubbele-slaghypothese wordt bevestigd. Ook kun je je afvragen waarom er zoveel verwarring rond de tempi bij Reger kon zijn als het principe van de dubbele-slagnotatie bekend was. Belangrijke andere tijdgenoten die destijds publiceerden over Regers verrassend hoge tempi als Fischer, Mojsisovics, Robert-Tornow, Hehemann en Keller maakten er geen gewag van.
- Als de tempi van Straube naar de zin van Stewen in ongepubliceerde uitgaven te hoog worden, moeten zelfs die volgens hem ook worden gehalveerd. Dit is bijvoorbeeld volgens hem het geval bij cijfers van de Symphonische Fantasie Op. 57 en met name in de Fuga daarvan, die door Straube tijdens lessen in de partituur van Heinz Wunderlich zijn geschreven. Wunderlich, die zich altijd positief over Straube is blijven uitlaten, speelde het stuk echter altijd met de exacte zeer snelle tempi van Straube, zoals op YouTube te beluisteren valt. Stewen lijkt met zijn passages over Op. 57 te willen zeggen dat Reger altijd langzaam moet worden gespeeld. Daarvoor is geen grond.
- Henrico Stewen wil via de stelling dat de getallen van na 1909 realistisch zijn, conclusies trekken over het tempo van stukken die naar zijn idee een gelijk karakter hebben. Bijvoorbeeld uit het gegeven dat bij Basso ostinato Op. 129 (1913) het getal 42 voor de kwartnoot staat, trekt hij vergaande conclusies over vroegere werken met een basthema. Die gedachte heeft o.i. onvoldoende grond. De getallen van Regers laatste opusnummer voor orgel, de Sieben Stücke Op. 145, komen in Stewens overzicht niet voor. Zij tonen merendeels het vertrouwde beeld. Bijvoorbeeld No. 5, Ostern, met zijn doorgaande zestiendenbeweging, heeft een vlot tempo van 72 voor de kwartnoot. Ook in de meeste orkestwerken en kamermuziek die ik heb bekeken, is er weinig van een omslag in Regers aanpak van de getallen te merken. DeFuga van Der 100. Psalm (1909) heeft eveneens de vlotte aanduiding 72 voor de kwart in een zestiendenbeweging. In bijvoorbeeld de Fuga van de Mozartvariaties voor vierhandig piano Op. 132 (1914) staat 132 voor de achtste in een 6/8 maat. Bunk, die ze samen met Reger uitvoerde, schreef dat hij blij was dat Reger begon met de fuga-inzet, hij zou hij ‘hebben geblameerd met een veel te snel tempo’. ‘Er had rustig adagio kunnen staan’.
Een Reger Code?
Als er in tegenstelling tot de onhoudbare Straube Code sprake is van een ‘Reger Code’, dan zou dat – minder paradoxaal – de volgende kunnen zijn. Reger ging in zijn legatostijl, waarin alle noten gelijk gewicht hebben, niet uit van maataccentuering. In zijn Italiaanse tempoaanwijzingen gaat hij daarom ook niet, zoals Straube, uit van de ‘slag’, maar van de snelste overwegende notenwaarde in een stuk. (Graag verwijs ik vanwege ruimtegebrek voor mijn argumenten naar mijn bijdrage in het boek Orgelreform in Nederland.) Hij hanteert globaal de volgende temposchaal (let wel: voor de snelste lopende notenwaarden, incidentele snellere noten daargelaten). Deze schaal vormt, met marges, de Reger Code.
Adagio molto
Largo, Grave, Adagio
Andante sostenuto
Andante
Andante con moto
Allegretto
Allegro
Vivace
Vivacissimo
Prestissimo
Regers opmerking bij een pianowerk (Bachvariaties) over de maximum snelheid die wordt weergegeven door het metronoomgetal is daarmee congruent.
Hermann Keller, die leerling was van Reger én Straube, schrijft in 1923 in Reger und die Orgel vergelijkbaar over het verdwijnen van de kwartnoot als teleenheid bij Reger ten gunste van de kleinere notenwaarden. De Italiaanse termen hebben daar betrekking op.
Straube benaderde de muziek van Reger vanuit zijn muzikale en menselijke begrip. Volgens toehoorders slaagde hij erin de muziek te laten zingen. Wellicht hoopte hij tegen beter weten in dat hij dat anderen kon leren met behulp van tempogetallen. Tegen het eind van zijn leven betuigde hij overigens nederig diepe spijt van zijn uitgaven.
De paradoxen rond Regers tempoaanwijzingen zijn met Henrico Stewens bijdragen niet opgelost. Het bewust nastreven van de paradox is een wezenskenmerk van het artistieke klimaat aan het eind van de negentiende eeuw. Ook in de schilderkunst treft men dat aan (zoals bij Arnold Böcklin). Het is een uitdaging het paradoxale in Regers werk te doorgronden door begrip te vormen voor diens muziek van binnenuit. Begrip voor een compositie wordt gevormd met behulp van mentale muzikale processen – door prof. dr. E.E. Gordon ‘audiation’ genoemd – alsmede door empathie. Door empathie is men in staat menselijke uitingen te ervaren in het perspectief van gevoelens, gedachten en behoeften. Lukt dat niet, dan is men als uitvoerend musicus aangewezen op imitatie of intellectueel bepaald maniërisme of allebei.
Motette-cd
Bij The Straube Code hoort een cd met werken van Reger, opgenomen op het Sauer-orgel in de Leipziger Thomaskirche, waar Karl Straube een aantal jaren organist en later cantor was. De ‘neobarokke’ uitvoeringspraktijk van vele decennia van het werk van Reger, waarin zijn muziek wordt gereduceerd tot geniaal contrapunt, vraagt uiteraard om een correctie. Verkeerde orgels en te snelle tempi deden geen recht aan zijn muziek. Het voor de opname gekozen orgel klinkt prachtig in deze muziek, ook door de mooie opname. Een nieuwe oriëntatie op het werk van Reger moet echter niet worden gebaseerd op een eenzijdige intellectuele benadering. In oudere muziek zijn we gelukkig bevrijd van dit uitgangspunt. Met name de Fuga van de Symphonische Fantasie is daarvan een voorbeeld. In Henrico Stewens opname sleept het stuk zich voort in een spellend studeertempo. Dat dit gebeurt op grond van totaal verkeerde conclusies over Straubes metronoomgetallen maakt het enigszins pijnlijk. Het verbaast dan ook niet dat bij het ter perse gaan van dit artikel bleek dat Stewen op zijn website te kennen heeft gegeven de conclusies ten aanzien van Op. 57 terug te willen trekken.
Het is prijzenswaard dat iemand zich met enthousiasme op Regers muziek stort, ik juich dat toe. Henrico heeft een deel van de feiten weer onder de aandacht gebracht. Graag hoop ik dat het onderzoek wordt voortgezet, waarbij alle MM-cijfers van Reger in kaart worden gebracht, bijvoorbeeld in relatie met de Italiaanse tempoaanduidingen. Waarom schreef Reger überhaupt MM-cijfers en dan weer niet? Vragen genoeg. Wetenschappelijk vorsen moet echter ook kunnen inhouden dat je iets anders vindt dan je zocht. [COR VAN WAGENINGEN]
Deze bespreking is ook gepubliceerd in het juli/augustus-nummer van De Orgelvriend
Henrico Stewen, The Straube Code. Deciphering the Metronome Marks in Max Reger’s Organ Music.
Church Music Department Publications 30. Sibelius Academy Helsinki, 2008.
Prijs € 15,90
Te bestellen via: www.henricostewen.com
Max Reger – Orgelwerke
Henrico Stewen an der Sauer-orgel der Leipziger Thomaskirche
Introduktion und Passacaglia (ohne Opuszahl); Canzone Op. 65 nr. 9; Toccata und Fuge d-Moll/D-Dur Op. 59 nr. 5/6; Benedictus Op 59 nr. 9; Vater unser im Himmelreich Op. 67 nr. 39; Symphonische Phantasie und Fuge Op. 57
Label: Motette
Nummer: MOT 13801
Speelduur: 79’
Prijs: € 19,50
[button link=”http://www.orgelshop.nl/orgelnieuws” target=”_new” style=”large” title=”BESTELSERVICE”][/button]
© 2011 www.orgelnieuws.nl i.s.m. www.orgelvriend.nl