Niet alleen op onze Facebook-pagina maar ook in de rubriek ‘SCHERP’ krijgen lezers van orgelnieuws.nl de mogelijkheid om te reageren op artikelen en informatie die op de site verschijnt. Een van de lezers reageert naar aanleiding van een recente column van Kernsteek.
In Kernsteek [22] werd onlangs over “orgelbouw/-restauratieadviserend” Nederland geschreven. Ik wil daar een reactie op geven. Naar aanleiding van deze column heb ik de website van het CvON (College van Orgeladviseurs Nederland) bezocht en wat rondgeneusd en deed daar een aantal merkwaardige ontdekkingen:
• Bij de ballotagecriteria staat bij punt 1 geschreven dat “eerste fase vakdiploma orgel of vergelijkbare opleiding met succes afgerond moet zijn”. De vraag dringt zich meteen op wat men onder vergelijkbare opleiding verstaat. Zou een aankomend pianist met veel kennis van en interesse in orgels derhalve welkom zijn? Ik ben zeer benieuwd.
• Bij punt 7 viel ik bijkans van mijn stoel. Daar staat letterlijk:“Op moment van aanvraag tot lidmaatschap als actief adviseur niet ouder dan 65 jaar. Deze eis geldt niet voor de oprichters”. Onze overheid stimuleert onze 65-plussers om aan het werk te blijven. Zelf, ook de jongste niet meer, dacht ik in mijn onschuld dat ik dan na mijn pensionering (het moment komt toch een keer) mijn leven verder zin kan geven als orgeladviseur. Maar u ziet, de oprichters, allen ouder dan 65 jaar?, kunnen ongestoord hun adviseurschap voortzetten. Ik vindt dit een uitermate vreemde gang van zaken en op z’n zachtst gezegd nogal leeftijdsdiscriminerend.
• Bij punt 15 staat dat “[een aspirant-adviseur minstens vier (schrijf 4) weken stage moet hebben gelopen bij orgelmakers die door de CvON zijn gekozen”. Zou het orgelmakersambacht, waar eigenlijk nog het gildesysteem wordt gehanteerd, in vier weken tijd te leren zijn? En moet je als adviseur het ambacht niet tot in alle details in je vingers hebben? Dan is vier jaar nog veel te kort. Wat leert de aankomend adviseur in vier weken van intoneren, klankverhoudingen tussen de verschillende registers bepalen en beoordelen, stemmen, restaureren, beoordelen wat bij een restauratie aan latere ingrepen gehandhaafd blijft of verwijderd wordt? En zo kan ik nog wel even doorgaan. Daarvoor is toch jaren intensief omgaan met orgels, denken in orgels en een aanverwante “orgelleefstijl” voor nodig? Ik herinner mij een uitspraak van wijlen Jan Jongepier, die eens zei toen hij over een restauratie vertelde en pijpen uit verschillende perioden in een orgel vergeleek: “Kijk, dat is het voordeel als je er je leven lang mee bezig bent. Dan zie je die verschillen”.
En dan nog dit. Waarom willen op dit moment zoveel mensen orgeladviseur worden in een tijd waarin er nauwelijks meer gerestaureerd en nieuw gebouwd wordt? Komt dat omdat die 5% of zoiets van de kosten, zowel bij restauratie als nieuwbouw, toch wel erg aanlokkelijk is? Jammer dat de koek voor een groot deel op is; dat wordt dus vechten om elke kluif, zoals Kernsteek terecht al opmerkte.
Tot slot: wat is de meerwaarde van een adviseur? Wat dacht u van een promotieopdracht om eens te onderzoeken wat de rol van adviseurs de laatste decennia is geweest bij diverse restauratie- en nieuwbouwprojecten en welke invloed zij uiteindelijk op het klinkende en visuele resultaat hebben gehad? Misschien een idee voor professor Hans Fidom? [Naam schrijver bij de redactie bekend]
Reageren? Gebruik het formulier dat u kunt vinden in de rubriek SCHERP onderin het linkermenu. Houd het kort, lange brieven maken weinig kans op plaatsing. En: één onderwerp per brief. Vermeld altijd uw achternaam, voorletter(s), woonplaats en e-mailadres. Ter voorkoming van misbruik wordt het ip-adres van de inzenders geregistreerd. De redactie behoudt zich het recht voor brieven te weigeren, te redigeren of in te korten.
© 2012 www.orgelnieuws.nl