In TerugWerk blikt Bert Rebergen terug in kranten en artikelen uit het verleden, op zoek naar orgelnieuws. Wat speelde destijds? Wat hield de orgelgemoederen bezig en hoe kijken we daar nu verrast, met een glimlach, hoofdschuddend, met instemming knikkend, of met enige weemoed op terug? Deel IX: Cornelis de Wolf.
Met het heengaan van Jan Welmers, in maart dit jaar, verliest de orgelwereld een grote naam. In mijn kringen werd zelfs door iemand opgemerkt: ‘Misschien wel de beste componist die ons land heeft gekend.’
Zodra zo’n spreekwoordelijke knuppel in het hoenderhok wordt gegooid, dan laat je in gedachten de namen passeren waaraan je op zo’n moment het eerste denkt, om zo wellicht in te kunnen stemmen met de spreker, of hem met een naam om de oren te slaan die hem direct van dat idee afbrengt.
Kunnen we zomaar heen om Sweelinck, Van Anrooy, de familie Andriessen, Ton de Leeuw, Badings, Van Noordt, Monnikendam, Henriëtte Bosmans (onlangs nog in het zonnetje gezet door BBC Radio 3 ), Diepenbrock, Manneke, Van der Horst, Kee, De Klerk, Van Westering en ga zo maar door … ? En dan sla ik er velen over, waaronder heel wat namen uit de orgelwereld, de kerkmuziek, de jazz en de pop.
Ondanks het feit dat de muziek van Welmers niet alle orgeloren streelde, kunnen we, zonder overmoedig te worden, concluderen dat hij een componist van formaat was. En een man die een bescheiden, wat teruggetrokken, rol vervulde. Zijn naam verscheen niet met grote regelmaat in de orgelagenda’s. Ik heb hem maar één keer gehoord, bij een juryconcert in Haarlem, waar ook Litaize nog speelde.
Teruggetrokken.
In deze tijd is het bijna niet meer voor te stellen.
Heel wat organisten schromen niet om hun kunsten aan te prijzen in de social media, soms tot vervelens toe. Zonder marketing is het lastig geworden om je brood uitsluitend te verdienen met orgelspel.
Anderen blijven (bewust) op de achtergrond, waarbij één organist/componist – nu we het toch over Nederlandse componisten hebben – bijna als kluizenaar gezien kon worden.
In de Leeuwarder Courant van 3 oktober 1935 vinden we een ‘in memoriam’ door ene Z. vanwege het overlijden van Cornelis de Wolf.
In die krant lezen we dat de plaatsvervanger van Hitler, Rudolf Hess, extra bevoegdheden krijgt en Mussolini zijn oorlog tegen Abessinië inluidt. We lezen ook van klein leed, want Gerard Pander (8) viel bij school in de ijzeren pinnen van het hek en werd daarna, hevig bloedend, door moeder verbonden.
De dood van De Wolf krijgt de nodige aandacht, want hij wordt gezien als organist van internationale allure. En al leefde De Wolf niet in een periode met de aandachtstrekkers dezer tijd, diens teruggetrokkenheid viel toen al op. Hij woonde de laatste jaren van zijn leven, samen met zijn moeder, in Arnhem, waar hij vaste bespeler van de Eusebius was. Zijn vader was jong overleden en zo bleef hij achter met zijn moeder, die hem dus overleefde. De Wolf gaf zijn hele leven aan de muziek.
Zijn leven kan als een groot Musikalisches Opfer gezien worden, want vrijwel alles moest voor de muziek en de zorgvuldige uitvoering daarvan wijken. Daar had hij zo zijn eigen duidelijke ideeën over en hij legde weinig flexibiliteit aan de dag als anderen daar anders over dachten. Werd hij gevraagd om als solist op te treden met andere muzikanten en hij vond dat er te weinig repetities waren gepland, dan schrapte hij onmiddellijk het optreden uit zijn agenda.
Alles geschiedde, zo zegt de krant, met grooten ernst. Ook de voorbereiding van een te spelen kerkdienst. Niets werd aan het toeval overgelaten en een ieder die hem op de zondag hoorde in de Eusebius merkte hoe nauwgezet hij van tevoren alles had uitgedacht.
Cornelis de Wolf moet geen gemakkelijk man zijn geweest in de omgang. Toen zijn bekende pupil George Stam ontzettend graag orgelles van hem wilde, was het antwoord in eerste instantie kort en krachtig: ‘Neen, geen tijd.’ Uiteindelijk kwam toch een positiever antwoord: ‘Kom voorspelen met Uwen papa.’
De Wolf werd maar 55 jaar oud. Misschien werd zijn precisie en volledige overgave aan de muziek hem wel fataal. Hem bleef het verschrikkelijke nieuws bespaard dat zijn Wagner-orgel in de Eusebius van Arnhem een bombardement niet overleefde. Het overlijden van De Wolf ziet de krant als ‘Een onherstelbaar verlies’.
Een man op de achtergrond. Hij liet een bescheiden oeuvre achter, waaronder een fantasie voor orgel en orkest. Bestaat het nog en was het de moeite waard? Hij speelde vrijwel alle orgelwerken van Max Reger en iedere zondagse dienst moet een feest geweest zijn. Het maakt je allemaal heel erg nieuwsgierig.
In gedachten zie ik een wat norse, weinig toegankelijke, man voor me die anno 2022 door iemand wordt gewezen op alles wat organisten propageren in de moderne media. Dan zie ik deze bijna eenzame wolf hoofdschuddend staren naar het schermpje waarop alles te lezen is wat de jonge wolven van nu publiceren, waarop hij prevelt: ‘Hebben ze daar tijd voor? Laat ze maar gaan studeren.’
Zou hij – ik vrees van niet – enig gevoel voor humor hebben gehad, dan zou hij In de geest van Godfried Bomans tegen hen gezegd hebben: ‘U neemt les bij mij, studeert zestien jaar lang, iedere dag vijf uur en dan kunt u na afloop zeggen dat u vooruit bent gegaan.’
Dienen professionele organisten dus over te gaan tot de status van heremiet? Nee. Desalniettemin spreek ik de wens uit dat zij zich vooral beperken tot die vaardigheid waarin zij het beste behoren te zijn: kwalitatief goed en enthousiast musiceren.
Bert Rebergen (*1969) is ruim dertig jaar actief in het onderwijs en treedt op als spreker en verhalenverteller. Orgelmuziek mag zich in zijn belangstelling verheugen. Dit als luisteraar en als bespeler van menig instrument. Hij schrijft sinds 2006 voor ORGELNIEUWS als columnist en recensent.
Ja, de fantasie voor orgel en orkest bestaat nog. Het heet Phantasie über den Choral ‘Sollt ich meinem Gott nicht singen’. Het was jaren lang zoek maar teruggevonden en door mij uitgevoerd met het Noordelijk Ph. Orkest o.l.v. David Porcelijn in de Oosterpoort van Groningen op 7 juni 1989. De NCRV maakte er een opname van en zond het (hele concert, met symfonische werken en pianist Ronald Brautigam)) enige enige tijd later uit. Voor Het Orgel schreef ik toen een uitgebreid artikel over C. de Wolf.
Cornelis de Wolf moet inderdaad een bijzondere man zijn geweest. Via Jan J. van den Berg heb ik het nodige over hem gehoord. Hij had het weer van Adriaan C. Schuurman gehoord:
– De Wolf was panisch voor elektriciteit. Wachtte altijd tot de motor echt stil was. Daarnaast heeft de NCRV diverse pogingen ondernomen om hem in een live-uitzending te krijgen, voor zover dat toen mogelijk was. Toen de toestemming er eindelijk was bleek de benodigde telefoonverbinding niet te werken. Zie je wel, zei De Wolf!
– Zijn improvisatiekunst was inderdaad beroemd. Schuurman vertelde dat hij speciaal naar Arnhem ging om De Wolf hiervoor te beluisteren tijdens de kerkdiensten.
– De Wolf was een vroom man. Hij bereidde inderdaad nauwkeurig voor en het verhaal gaat dat hij alvorens te gaan spelen en concerteren eerst in gebed ging.
– Er moet nog een NCRV-opname zijn van Simon C. Jansen uit ca. 1936 waar hij o.a. Psalm 72 op het Wagner-orgel (!) speelt. Ik heb die in de jaren 80 op cassette opgenomen maar helaas overgespoeld. Mogelijk dat Beeld & Geluid die nog heeft. Ik heb die nog niet kunnen traceren.