In de column ‘Dat waren nog eens tijden’ blikt verhalenverteller, organist en orgelliefhebber Bert Rebergen zo nu en dan terug op de orgelwereld van enkele decennia geleden. In deze aflevering van de column: ‘Nationale feestdag’.
Mijn recensie over de nieuwe dubbelaar van Peter Van de Velde schrijvend, bracht mij bij onderstaande herinnering aan vroeger tijden:
Dat zouden we altijd nog eens een keer doen. Naar Antwerpen. Met een orgelvriend en mijn broer, die een goed stuk orgelmuziek eveneens kan waarderen, togen we naar de fraaie, historische en interessante Belgische stad. Eén ding wisten wij niet. Het was 21 juli, dus: Nationale Feestdag.
Gek, je verwacht zo’n dag niet midden in de zomer, als de nodige inwoners op weg zijn naar hun vakantiebestemming over de grens.
Omdat we niet eens zozeer voor orgels naar Antwerpen waren afgereisd leek deze dag op een teleurstelling uit te lopen. Alles was dicht … ook de Fnac.
Eenmaal in de buurt komend van de kathedraal bleek de naderende deceptie mee te vallen. In ieder geval deed de horeca niet aan de winkelsluiting mee en hadden we de karakteristieke tapperij ’t Elfde Gebod snel gevonden. Het met heiligenbeelden opgesierde eetcafé is een bezoek waard. Een genot voor oog en maag.
De kathedraal was ook open en daar stond wat te gebeuren. De zevenbeukige kerk stroomde vol vanwege een feestelijk Te Deum. Zo kregen we toch maar mooi het hoofdorgel van Pierre Schyven te horen, toen nog bespeeld door Stanislas Deriemaeker die er tot 2002 organist was.
Heel veel wist en kende ik niet van deze organist, al had ik een foto van de man op een cd gezien. Toen de organist na afloop onder het orgel verscheen, herkende ik hem onmiddellijk. Normaliter stoven wij niet zo snel op zo’n organist af, maar de man stond daar zo moederziel alleen, dat we hem toch maar even de hand gaven. Het uitspreken van zo’n achternaam brengt mij snel in vertwijfeling en daarom werd voorzichtig begonnen met: ‘U moet de organist zijn!’
Na zijn bevestiging dankten we hem hartelijk voor zijn spel. Zonder te willen generaliseren moet mij (opnieuw … zie column 10 in deze serie) van het hart dat je van een organist van dit formaat een gereserveerde houding verwacht. Ik kan me zo’n landgenoot voorstellen die je met ongeveer deze blik aankijkt: ‘O nee, hè? Van die orgelfanaten! Daar zat ik op te wachten! Ik wil naar huis!’
Bij Deriemaeker niets van die terughoudendheid. ‘U komt uit Nederland? Dan wilt u het orgel zeker wel even zien!’ Binnen vijf minuten stonden we bij de speeltafel van het Schyven-orgel. ‘Wat jammer dat het zo druk is, anders had u even kunnen spelen.’ We keken elkaar verbaasd aan. In Nederland verwacht je van een bekommerd kijkende organist al snel: ‘Als je hier wilt spelen, betaal je 25 euro per uur.’ Na een uitgebreide toelichting op het instrument nam Deriemaeker ons mee naar het nog jonge Metzler-orgel in de zuidelijke kooromgang: ‘Dan moeten jullie dit orgel ook even zien.’
Om de speeltafel van dit orgel te bereiken dient men aan de achterzijde een trap te bestijgen die mensen met hoogtevrees het zweet op de rug bezorgt. Pieter van Dijk liet me laatst nog weten dat Charles de Wolff er vele minuten over deed om met knikkende knieën de orgeltrap in Alkmaar af te dalen. Toen schrijver dezes dankbaar de laatste trede in Antwerpen had genomen glimlachte Deriemaeker en zei: ‘Uw Kees van Houten gaat hier op handen en knieën naar boven.’
Over orgeltrappen zou een aparte column geschreven kunnen worden …
Eenmaal bij de speeltafel hoorde je het rumoer van de vele bezoekers beneden. Deriemaeker nam plaats achter de speeltafel en zei: ‘Zo krijg je het ineens stil in zo’n kerk.’ Hij trok een plenum met mixtuur open en speelde de eerste maat van BWV 565. Beneden werd het muisstil. Opnieuw de glimlach op het gezicht van de organist: ‘Ziet u wel? En wat een galm, niet? Daar moet je hier echt wat mee. Neem dit bijvoorbeeld …’ Deriemaeker speelde nu de eerste maten uit de 2e orgelsonate van Mendelssohn en maakte de rusten van een halve tel net even wat langer dan je gewend bent: ‘Als je hier korte rusten speelt, dan blijft er niets over van die muziek!’ De benen van de gastvrije man zwaaiden over de bank: ‘Ach speelt u toch ook maar wat, we maken het niet te luid.’
Na ruim een uur stonden we buiten.
Met recht een feestdag voor een paar orgelvrienden.
Even kijken. ’t Elfde Gebod? O ja, rechtsaf.
Bert Rebergen (*1969) is vooral onderwijsman en verhalenverteller, maar orgelmuziek mag zich in zijn grote belangstelling verheugen, niet alleen passief maar ook in de praktijk. In 1988 werd hij organist in Veenendaal. Daar en daarbuiten bespeelt hij, tot de dag van vandaag, menig instrument. Sinds 2009 treedt hij als verteller en presentator op in het gehele land.
© 2016 beeld archief ORGELNIEUWS
Prachtige column weer, ik lees ze altijd met veel plezier!
Wat een prachtige reactie van organist Kees van Houten!
Ziekte van Eusebius
Ofschoon zijn orgelspel tot grote hoogte rees
en elke orgeltrap hem snel naar boven wees
heeft hij in Arnhem echt
’t concertje afgezegd,
want op die enge trap daar kreeg hij hoogtevrees …!
Uit mijn limerick-bundel OrgellallegrO (1993), (nog steeds te verkrijgen).
Kees van Houten